< Terug naar vorige pagina

Project

Beheersing van wolluisproblemen in de sierteelt binnen een IPM-systeem (Wolluis)

Wolluizen zijn plagen die afkomstig zijn uit warme streken, zoals het Middellands Zeegebied, maar wereldwijd ook in gematigde streken voorkomen in verwarmde serres. Ze zijn bij ons dan ook vooral schadelijk op sierteeltgewassen die geteeld worden in verwarmde kassen (zoals rozen, Ficus, orchideeën, Cissus, cactussen, Clivia, Dipladenia, Radermachera, Calathea, Bromelia soorten, Fuchsia, Yucca, Kentia, Hibiscus). Het zijn dan ook de siertelers van warme kasplanten (snijbloemen en kamerplanten), met een totale productiewaarde van 194 miljoen voor 67 ha op 277 bedrijven in 2013 (Vlam, landbouwenquëte, FOD economie) die de focusgroep van dit project vormen. Naast sierteeltgewassen komen wolluizen ook in beperkte mate voor op warme kasgroenten (vooral tomaat, komkommer en aubergine); met een totale productiewaarde van 217 miljoen voor 543 ha op 694 bedrijven in 2013). De verworven kennis zal ook naar die teelten getransfereerd kunnen worden.


ALGEMEEN DOEL: Wolluis vormt een ernstige economische bedreiging voor warme kas sierplanten (voornamelijk snijbloemen en kamerplanten), een sector met 277 bedrijven (90% voltijds) en een productiewaarde van 194 miljoen in Vlaanderen of 3,5% van de totale landbouwproductie. Deze hardnekkige plaag is in een vroeg stadium moeilijk waar te nemen en zeer moeilijk volledig te bestrijden. Dit project beoogt aan deze telers een duurzame oplossing te bieden om wolluis te bestrijden met minimale impact op het bestaande geïntegreerde bestrijdingssysteem (IPM). In kasteelten kan immers in toenemende mate IPM toegepast worden voor de belangrijkste plagen, waarbij hoofdzakelijk biologische bestrijders worden toegepast, en enkel indien nodig een lokale chemische bestrijding wordt uitgevoerd. Er zijn efficiënte bestrijders op de markt die spint, trips, witte vlieg, bladluizen en weekhuidmijten kunnen aanpakken. Als wolluis optreedt in de teelt, dan moet het volledige gewas echter herhaaldelijk chemisch behandeld worden met breedwerkende middelen die nefast zijn voor de aanwezige biologische bestrijders, wat bijgevolg de keuze voor duurzame bestrijdingstechnieken op de helling zet. 

  

RESULTATEN: Bij aanvang van het project werd aan de hand van staalnames op bedrijven, bepaald welke wolluissoorten voor de grootste problemen zorgen in de Vlaamse Sierteelt. Zo bleken 19 wolluissoorten een reëel risico te vormen voor onze telers. Voor verder onderzoek werd een selectie gemaakt van vier wolluissoorten (Citruswolluis [C], Viburniwolluis [V], Langstaartwolluis [L] en bamboewolluis [B]) die samen voor 95% van de problemen zorgen. Voor deze soorten werd een beheersingsstrategie uitgewerkt. Het onderzoek werd opgesplitst in verschillende onderdelen, die samen leiden tot een duurzame IPM-gewasbeschermingsstrategie voor wolluis:


1. Preventie: Er werden richtlijnen opgesteld, met een overzicht van praktische preventieve maatregelen om wolluisaantasting te voorkomen. Daarnaast zijn proeven uitgevoerd met ontsmettingsmiddelen, om de nog aanwezige wolluizen na de teeltwissel af te doden en zo in zuivere omstandigheden aan een vervolgteelt te kunnen beginnen.


2. Monitoring en detectie: Een sleutel werd opgesteld, aan de hand waarvan telers zelfstandig de op hun bedrijf aanwezige wolluissoorten kunnen herkennen en onderscheiden. Ook werden richtlijnen opgesteld over hoe wolluis het best gemonitord kan worden in het gewas. Naar snelle detectie van wolluis toe werd het gebruik van feromonen onderzocht. Het feromoon van C is al jaren beschikbaar in de praktijk, maar voor de andere wolluissoorten waren er tot voorheen geen feromonen beschikbaar. Na overleg met Spaanse onderzoekers, kregen we mogelijkheid om nieuw ontwikkelde feromonen voor drie van onze focuswolluissoorten te valideren. Zowel op het PCS, alsook bij 9 telers onder praktijkomstandigheden, werden deze met succes gevalideerd en zijn nu commercieel beschikbaar voor C, V en L. Ze werden ook alledrie getest op een aantrekkend effect voor B, maar dit bleek geen werking te hebben.


3. Levenscycli: De ontwikkeling en reproductie van C, L en V werd bestudeerd als functie van twee temperaturen, met elk zowel een constant als alternerend dag/nacht temperatuurregime. Daaruit bleek dat een alternerende koudere temperatuur een positief effect kan hebben op de ontwikkeling van de plaagpopulatie, in vergelijking met een constante koudere temperatuur. Dit positief effect kan bijna even groot worden als dat van een constante warmere temperatuur, die optimaal is voor de wolluizen. De kennis over de ontwikkeling van de populatie van de plaag als functie van de temperatuur kan helpen bij het vinden van de meest geschikte bestrijders bij bepaalde klimaten. Verschillende wolluissoorten hebben een verschillende biologie, die beïnvloed wordt door de heersende klimaten, dus de juiste identificatie van de soort bij monitoring is belangrijk.


4. Toepassen van nuttigen: De haardbestrijders Cryptolaemus montrouzieri en Chrysoperla carnea werden geëvalueerd als bestrijders van de vier wolluissoorten. Uit onze proeven bleken ze allebei in staat zijn om haarden van C, V en L. onder controle te krijgen. Tegen B zijn ze echter onvoldoende werkzaam. Om deze bestrijders te ondersteunen werd het bijvoederen met Typha-pollen onderzocht. Bij C. Bij Cryptolaemus had dit geen invloed op het predatiegedrag, doch Chrysoperla bleek minder effectief. Ook bleek de wolluispopulatie een gunstige invloed te ondervinden van het pollen. Daarom is het belangrijk om pollen enkel toe te dienen als er nog geen wolluis in de teelt is.

Drie sluipwespen (Leptomastix dactylopii, Leptomastidea abnormis en Anagyrus pseudococci) werden geëvalueerd tegen C, V, L en B. In onze proeven bleken de sluipwespen weinig effectief tegen grote aantastingen, met uitzondering van Leptomastix bij C. Zij dienen dus vooral ingezet te worden bij een verspreidde en beperkte wolluisdruk. 

De geschiktheid van Cryptolaemus als biologische bestrijder van L werd ook getest in laboproeven. Deze bleek een even goede predator te zijn van L als van C en ook de reproductie op L is mogelijk zolang de plaagdensiteit groot genoeg is. In een tweede luik met laboproeven werd de predatie en ontwikkeling door Chrysoperla larven op L en C nagegaan. Deze predatorlarven deden het goed op L en C, minstens even goed als de larven van Cryptolaemus, maar niet beter dan de volwassen Cryptolaemus kevers. Ook de kans op intraguild predatie tussen de twee soorten predatoren onderling werd nagegaan en de laboproeven tonen aan dat er in de praktijk rekening moet gehouden worden met mogelijke negatieve interacties tussen de twee soorten. In de praktijk zal dit echter niet voor grote problemen zorgen, zeker in aanwezigheid van voldoende wolluisprooien.


5. Integratie van chemische middelen: Naast biologische bestrijders werd ook geëvalueerd welke integreerbare chemische middelen een rol kunnen spelen ter ondersteuning van het beheersingssysteem. Diverse proeven toonden aan dat de bestrijding van wolluis het meest efficiënt gebeurt door het combineren van een voorbehandeling (beschermende waslaag van de wolluis afbreken) en de dag erna een wolluismiddel gecombineerd met een uitvloeier (goed contact tussen product en wolluis). Deze combinatie van methoden werd met succes gevalideerd voor C, V en L. Voor B was er een matig effect. Neveneffectenproeven werden uitgevoerd om de integreerbaarheid met de nuttigen te evalueren. Zowel naar de in de sierteelt veelvuldig toegepaste roofmijt Amblyseius swirskii, als voor Cryptolaemus en Chrysoperla bleek de voorgestelde chemische strategie goed integreerbaar.


6. Verwijderen van residu: Eens de wolluizen bestreden zijn, laten ze meestal een plakkerig, pluizig residu achter op de plant, alsook roetdauw, wat zeker in de sierteelt tot waardeverlies leidt. Om deze substantie op een zo vlotte en eenvoudig mogelijke wijze te verwijderen, wordt een vergelijking gemaakt tussen verschillende producten en behandelingsmethodes, waarbij tot 75% van het residu verwijderd kon worden.


7. Communicatie: Van de beheersingsstrategieën met nuttigen en chemische middelen werd een kosten-batenanalyse uitgevoerd om te tonen wat de meest kostenefficiënte toepassing van elke beheersingsmethode is. Alle projectresultaten werden op een zeer praktische wijze gecommuniceerd naar de sector door middel van posters, artikels in vakbladen en een brochure. Omwille van de coronapandemie was het niet mogelijk om de kennis over te dragen naar de telers via persoonlijke advisering ter plaatse, zoals normaalgezien gebeurt, doch werd er alvast een online studiedag gehouden op 12 november, waar 75 deelnemers een praktisch overzicht kregen van de aanpak van wolluis volgens IPM. Het is de bedoeling dat er in 2021 nog een studiedag gehouden zal worden op een kamerplantenbedrijf, waar de strategieën door middel van demoproeven gedemonstreerd zullen worden aan de sector. Ook zal alle advisering en kennisoverdracht op bedrijfsniveau, wat door corona sterk beperkt was in 2020, opgenomen worden binnen onze gratis dienstverlening van de Adviesdienst Gewasbescherming. Op deze manier kunnen we garanderen dat de projectresultaten de komende jaren vlot ingang zullen vinden in de praktijk.


Datum:1 jan 2017 →  31 dec 2020
Trefwoorden:wolluis, biologische bestrijders, IPM, sierteelt onder glas
Disciplines:Landbouwwetenschappen, diergeneeskunde en levensmiddelenwetenschappen niet elders geclassificeerd