< Terug naar vorige pagina

Project

Persoonsverwijzing en interactie in narratieve teksten in het Umpila/Kuuku Ya'u

Sprekers van het Umpila en Kuuku Ya’u, uit het noordoosten van Cape York Peninsula in Australië, beschrijven de manier waarop ze verhalen vertellen als “we all talk one time”. Deze uitdrukking verwijst naar een sterk interactieve manier van vertellen, waarbij twee of meer sprekers om beurt praten, of zelfs samen beurten realiseren om gezamenlijk een verhaal te vertellen. Deze vertelstijl is niet uniek: interactief vertellen is in eerder onderzoek al voorgesteld als een algemeen kenmerk van de manier waarop Australische Aborigines verhalen vertellen (Walsh 2016). Dit fenomeen is echter relatief weinig onderzocht, met als uitzonderingen de studies van McGregor (1988, 2004), Haviland (1991) en Black (2010). Het doel van deze dissertatie is de bestaande leemte in de literatuur op te vullen, met een data-gedreven analyse van een groot corpus verhalen in het Umpila en Kuuku Ya’u.

Bij de analyse van verhalen ligt de nadruk op persoonsverwijzing, meer specifiek de vraag wat de selectie, distributie en formulering van persoonsverwijzende uitdrukkingen kan zeggen over hoe een verhaal geproduceerd wordt: hoe rechten en rollen onderhandeld worden bij de gezamenlijke productie van een verhaal; hoe perspectieven en attitudes van vertellers worden weergegeven; hoe communicatieproblemen en misverstanden worden opgelost tussen vertellers; en welke middelen gebruikt worden om het verhaal vorm te geven en specifieke thema’s te ontwikkelen onder de verschillende vertellers. De analyse maakt gebruik van principes uit de conversatieanalyse, en van relevante methoden en concepten uit de domeinen van narratieve studies en interactionele taalkunde.

De dissertatie bestaat uit twee delen. Het eerste deel beschrijft de relevante structurele kenmerken van het Umpila en Kuuku Ya’u. Hoofdstuk 2 geeft een algemeen overzicht van verhalen in deze talen, met aandacht voor manieren van vertellen, genres en het gebruikte corpus. In dit hoofdstuk worden ook een aantal basiselementen van de structuur van interactieve verhalen geïntroduceerd, zoals de verdeling van vertellersrollen (primaire en secundaire vertellers, onderscheiden op basis van duidelijke talige criteria). Tot slot geeft dit hoofdstuk ook aan dat de keuze tussen interactieve of monologische productie van verhalen sterk wordt beïnvloed door het recht van een persoon om over een onderwerp te praten, meer specifiek zijn of haar positie in het clan-gebaseerde landrechtsysteem. Hoofdstukken 3 en 4 bespreken de talige middelen die beschikbaar zijn voor persoonsverwijzing in het Umpila en Kuuku Ya’u. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het basisrepertoire voor persoonsverwijzing, zoals verwantschapstermen, statustermen en pronomina. Bijzondere aandacht wordt besteed aan het systeem van verwantschapstermen, dat het grootste aantal termen omvat en de meest specifieke semantische distincties maakt binnen het gehele repertoire. Andere belangrijke elementen binnen dit repertoire zijn zogenaamde ‘denizen terms’, die zowel talige affiliatie als landeigenaarschap uitdrukken. Hoofdstuk 4 behandelt de structuur van de nominale groep (NP), de morfosyntactische eenheid die zorgt voor de integratie van persoonsverwijzingen in de structuur van zin en discours. De analyse in dit hoofdstuk toont aan dat NPs in het Umpila en Kuuku Ya’u duidelijker zijn afgebakend en gestructureerd dan wat vaak wordt beweerd over andere Australische talen. Daarnaast blijkt ook dat informatie in het Umpila en Kuuku Ya’u vaak over verschillende NPs verdeeld wordt, o.a. door beperkingen op het gebruik van verschillende modifiers in één enkele NP, en beperkingen op het gebruik van bezittelijke voornaamwoorden en lidwoorden bij specifieke woordklassen.

Het tweede deel van de dissertatie gebruikt persoonsverwijzing om interactieve verhalen te onderzoeken, in drie contexten: (i) initiële verwijzingen naar een persoon, (ii) daaropvolgende verwijzingen naar een persoon, en (iii) persoonsverwijzing bij thematische breuken in een verhaal. In al deze contexten blijkt de formulering van persoonsverwijzing een belangrijk middel te zijn waarmee vertellers in het Umpila en Kuuku Ya’u thema’s ontwikkelen en onderlinge interactie regelen.

Hoofdstuk 5 bestudeert initiële verwijzingen naar personen. De analyse maakt gebruik van een aantal eerder gepostuleerde principes voor de formulering van persoonsverwijzende uitdrukkingen, ontwikkeld op basis van cross-linguïstisch onderzoek, en past deze toe op het Umpila en Kuuku Ya’u. Uit de resultaten blijkt dat vertellers het principe van ‘topic-fittedness’ (waarbij de keuze van formulering is aangepast aan het behandelde topic of de beschreven activiteit) prioriteit geven over alle andere principes. In ongemarkeerde gevallen leidt dit tot een voorkeur voor enkelvoudige beschrijvingen, die personen beschrijven in termen van specifieke sociale rollen, en op die manier bijdragen tot thematische ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden ook een aantal afwijkingen van dit principe besproken, meer specifiek het gebruik van speciale constructies die bestaan uit meer dan één verwijzing. Deze constructies hebben een dubbele functie, m.n. het thematisch belang van een persoon te markeren, en tegelijk ook samenwerking tussen de vertellers mogelijk te maken.

Hoofdstuk 6 bestudeert hoe verwijzingen na de initiële verwijzing functioneren. In dit hoofdstuk wordt bijzondere aandacht besteed aan sterk collaboratieve fases in het verhaal, waarbij verschillende co-referentiële uitdrukkingen gebruikt worden, gebaseerd op elaboratieve constructies, commentaren, uitroepen en vraagsequenties. In deze context spelen secundaire vertellers een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het profiel van centrale karakters in het verhaal. Dit blijkt o.a. ook uit de bijzondere manier waarop problemen i.v.m. het herkennen van een referent worden behandeld: het oplossen van die problemen wordt vaak uitgesteld tot ver na de initiële persoonsverwijzing, terwijl die in vele andere talen onmiddellijk worden behandeld. Dit suggereert dat het benadrukken van problemen bij het begrip van het verhaal indruist tegen de fundamenteel collaboratieve aard van het gezamenlijk vertellen.

In hoofdstuk 7 wordt onderzocht wat de impact is van de bevindingen uit hoofdstukken 5 en 6 op de macro-structuur van verhalen. De nadruk hier ligt op de vraag hoe vertellers en hun publiek thematische transities in een verhaal behandelen. De analyse toont aan dat het begin van een nieuwe thematische sequentie geassocieerd is met gemarkeerde vormen van persoonsverwijzing. Het hoofdstuk onderzoekt ook hoe verschillen in persoonsverwijzing tussen interactieve verhalen en de meer zeldzame monologische verhalen kunnen verklaard worden. De analyse toont aan dat primaire vertellers in interactieve verhalen thematische breuken anders vorm geven, specifiek om secundaire vertellers aan te moedigen aan het vertelproces deel te nemen.

De conclusie van deze dissertatie is dat persoonsverwijzing een cruciaal instrument is waarmee vertellers vorm geven aan narratieve structuur en interactie in het Umpila en Kuuku Ya’u. Meer in het bijzonder maakt persoonsverwijzing samenwerking tussen vertellers mogelijk. Dit is het duidelijkst wanneer vertellers met beperkte of zelfs geen kennis van de inhoud, toch een rol spelen in de ontwikkeling van het verhaal. Dergelijke observaties tonen aan dat de sterk uitgesponnen patronen van persoonsverwijzing secundaire vertellers toelaten een bijdrage te leveren, en op die manier een culturele voorkeur voor interactief en gezamenlijk vertellen te realiseren.

Datum:1 okt 2010 →  19 dec 2018
Trefwoorden:narrative, person reference, interaction, Australian Aboriginal languages
Disciplines:Linguïstiek, Theorie en methodologie van de linguïstiek, Andere linguïstiek en literatuurwetenschappen
Project type:PhD project