< Terug naar vorige pagina

Project

De bescherming van ondernemingen tegen oneerlijke handelspraktijken in de contractuele verhouding.

Dit onderzoek spitst zich toe op de bescherming van ondernemingen tegen oneerlijke handelspraktijken. Het betreft de verhouding tussen ondernemingen die geen concurrenten zijn, maar die met elkaar een overeenkomst willen sluiten of hebben gesloten (contractuele of "verticale" B2B-verhouding).

Een studie uitgevoerd door de Europese Commissie heeft aangetoond dat die oneerlijke handelspraktijken veelvuldig voorkomen. In tegenstelling tot oneerlijke handelspraktijken in de B2C-verhouding, heeft Europa die materie (tot nu toe) slechts beperkt geharmoniseerd. Bijgevolg hebben meerdere lidstaten een eigen regelgeving uitgewerkt om ondernemingen tegen deze praktijken te beschermen. De Belgische wetgeving omvat voornamelijk een open norm die praktijken verbiedt die in strijd zijn met de eerlijke marktpraktijken en die de beroepsbelangen van een of meer andere ondernemingen schaden of kunnen schaden (art. VI.104 Wetboek Economisch Recht). Een blik op de regelgeving die enkele nabije rechtsstelsels hieromtrent hebben opgesteld, leidt tot de conclusie dat de Belgische bescherming eerder beperkt is. Andere Europese rechtsstelsels, zoals Duitsland en Frankrijk, beschikken namelijk over bijzondere bepalingen die ondernemingen beschermen tegen oneerlijke bedingen, oneerlijke handelspraktijken en misbruik van een economische afhankelijkheidspositie. Een ander gemeenschappelijk kenmerk van deze rechtsstelsels ligt in het feit dat ze allebei het toepassingsgebied van de Europese richtlijn over oneerlijke handelspraktijken in de B2C-verhouding in bepaalde mate hebben uitgebreid tot oneerlijke handelspraktijken in de B2B-verhouding. Dat onderscheid in benaderingswijze, gekoppeld aan de omvang van het probleem, leidt tot de belangrijke vraag in welke mate er in België nood is aan bijkomende regelgeving over oneerlijke handelspraktijken. Dit onderzoek is gebaseerd op een grondige rechtsvergelijkende studie van de regelgeving in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.

Uit dit onderzoek blijkt dat het huidige Belgische recht onvoldoende bescherming biedt tegen oneerlijke handelspraktijken in de contractuele B2B-verhouding. We stellen voor om art. VI.104 WER te herformuleren, zodat het als open norm kan worden toegepast om oneerlijke handelspraktijken in de contractuele B2B-verhouding te bestrijden. Ook de manier van handhaving moet worden aangepast, zodat bijvoorbeeld de minister van Economie en de directeur-generaal van de Algemene Directie Economische Inspectie van de FOD Economie een vordering tot staking kunnen instellen tegen dergelijke praktijken. Daarnaast vormt ook zelfregulering, via gedragscodes, een belangrijke manier om ondernemingen in de contractuele B2B-verhouding te beschermen.

Datum:1 jan 2013 →  13 sep 2018
Trefwoorden:unfair terms/ unfair commercial practices, contractual B2B-relationship
Disciplines:Rechten, Andere rechten en juridische studies
Project type:PhD project