< Terug naar vorige pagina

Project

De betrokkenheid van de reguliere clerus in Vlaanderen bij de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog

In dit doctoraatsproefschrift wordt de betrokkenheid van de reguliere clerus bij de collaboratie in Vlaanderen tijdens de Tweede Wereldoorlog onderzocht. Verkennend onderzoek maakte duidelijk dat een benadering die louter focust op bepaalde handelingen van collaboratie weinig resultaat oplevert. In het voetspoor van historica Aline Sax werd daarom geopteerd voor een motivatiegerichte benadering. Aan de hand van enkele motieven tot collaboratie werd een analytisch kader opgesteld om het bronnenmateriaal te interpreteren. De besproken motieven zijn collaboratie vanuit (1) een verlangen naar een katholieke nieuwe orde, (2) Vlaams- en/of Diets-nationalisme, (3) anticommunisme, (4) anti-Joodse sentimenten, (5) esthetische overwegingen en (6) amicale en familiale banden met het collaboratiemilieu. Naast een analyse van ideologische en daadwerkelijke steun van religieuzen aan de collaboratie, maakt dit motievenkader het ook mogelijk een antwoord te formuleren op een van de belangrijkste vragen in het maatschappelijke debat over de collaboratie: in welke mate hebben religieuzen vóór de oorlog bijgedragen aan een geestelijk klimaat waarin het zaad van de collaboratie tijdens de oorlog een vruchtbare grond vond? De gekozen motieven worden vervolgens toegepast op drie religieuze ordes: de minderbroeders-franciscanen, de minderbroeders-kapucijnen en de dominicanen. In de drie hoofdstukken waarin deze ordes afzonderlijk behandeld worden, wordt telkens eerst hun spirituele en institutionele achtergrond besproken, evenals hun evolutie tijdens het interbellum. In het bijzonder wordt hierbij aandacht geschonken aan de receptie binnen de religieuze instituten van bepaalde sociaal-politieke vraagstukken, zoals de Vlaamse kwestie. Wat betreft het eerste motief, het verlangen naar een katholieke nieuwe orde, zien we dat onder religieuzen de interesse voor – of in sommige gevallen zelfs het gedweep met – rechts-autoritaire regimes aan het einde van de jaren dertig afneemt, wanneer de incompatibiliteit met het katholicisme wordt ingezien. Diegenen die toch bereid bleken tot een kerkelijke aanpassingspolitiek tegenover het bezettingsregime, deden dit vanuit autoritaire sympathieën en een wantrouwen tegenover de klassieke katholieke zuil. Het tweede motief, Vlaams-nationalisme, levert een belangrijk verschilpunt op tussen de drie ordes. Waar de franciscanen eerder gematigd bleven inzake de Vlaamse kwestie, bemoeilijkte een observantiebeweging onder de kapucijnen enig politiek engagement. De dominicanen daarentegen profileerden zich op de Vlaamse kwestie, wat leidde tot een instroom van radicale jongeren en – in een aantal gevallen – sympathie voor de collaboratie, in de hoop dat de bezetter Vlaanderen onafhankelijk zou maken. Het anticommunisme was als motief helemaal niet zo dominant aanwezig als meestal wordt aangenomen. Zo was enkel bij de dominicanen sprake van een georganiseerd anticommunistisch apostolaat. Sympathie voor de collaboratie uit anti-Joodse of uit esthetische overwegingen was eveneens zo goed als afwezig. De netwerkdimensie van de collaboratie wordt verder uitgediept door de steun van religieuzen aan vervolgde collaborateurs onder de loep te nemen. Naast een uiting van christelijke caritas was deze steun ook dikwijls amicaal of familiaal gemotiveerd, en in sommige gevallen zelfs een uiting van een gedeelde politieke overtuiging. Bij de opname van personen uit het collaboratiemilieu was een persoonlijk of familiaal beladen oorlogsverleden geen bezwaar; de cruciale vraag was of iemand al dan niet geschikt was voor het religieuze leven.

Datum:1 okt 2015 →  8 dec 2020
Trefwoorden:Church history, History of religious orders and congregations, History of the Flemish movement, Collaboration during the Second World War
Disciplines:Theologie en religiestudies
Project type:PhD project