< Terug naar vorige pagina

Project

Off-Modern Catholic Aesthetics. Het re-configureren van de rol van religie in de twintigste-eeuwse kunst en architectuur

Dit doctoraatsonderzoek stelt de analyse van de verbanden tussen het esthetisch modernisme en traditionele katholieke ideeën centraal en doet dit door specifiek te focussen op de transnationale intellectuele overdracht tussen Europa en de VS tussen, voornamelijk, 1945 en 1970. Via het gebruik van methodologische instrumenten uit de intellectuele geschiedenis, wordt geobserveerd hoe concepten uit verschillende disciplines werden ingezet in een snel veranderende naoorlogse sociale omgeving om de voorstelling van esthetiek als heilig in stand te houden. Door esthetiek en theologie samen te bestuderen, wil het onderzoek zowel een alternatieve esthetische geschiedschrijving construeren die rekening houdt met de rol van religie in moderniseringsprocessen, alsook een filosofische esthetiek laten ontstaan uit de ontmoetingen van traditie en avant-garde. Dit wordt geoperationaliseerd langs twee breuklijnen: de eerste is de sociaaleconomische context in Frankrijk tijdens het interbellum en vervolgens de naoorlogse omgeving waarin de getransplanteerde intellectueel ideeën die aanvankelijk in Europa waren bedacht tot definitieve articulatie bracht in de VS.

 

De methodologie baseert zich verder op de historiografische benaderingen van Reinhart Koselleck en Hans Blumenberg. Hierbij worden de dynamieken tussen traditionele katholieke ideeën en modernistische esthetiek als volgt geframed: ten eerste door het gebruik van Koselleck’s notie van 'sedimenten van de tijd', die de temporele tegenstrijdigheden onderzoekt in de middeleeuwse en moderne opvatting van architectuur. Daarnaast wordt er geanalyseerd hoe katholieke opvoeders probeerden om ‘de horizon van verwachtingen’ in de ‘ervaringsruimte’ binnen te brengen door religieuze ideeën te verkondigen in een moderne pedagogische context. Dit bredere intellectuele kader wordt vervolgens opgedeeld in specifieke casestudies waarbij een facet van de seculier-religieuze dynamiek van de modernistische esthetiek een scherpere conceptuele focus krijgt. Archiefmateriaal vormt hierbij de basis voor de argumentatie van elk hoofdstuk en Hans Blumenberg's vroege werk over 'metaforologie' wordt gebruikt om deze 'microteksten' te verbinden met de bredere historische context waarin ze verschenen, zijnde het Amerika van na de Tweede Wereldoorlog.

 

Het eerste hoofdstuk gaat in op het theoretische discours over architectuur van de Dominicaanse broeder en kunstcriticus Marie-Alain Couturier (1897-1954). Door zijn opleiding tot zowel kunstenaar aan de Ateliers d'art sacré in Parijs (1920 - 1925) als theoloog in Le Saulchoir en Rome (1925 - 1932), kunnen we Couturier situeren binnen de opkomst van het esthetisch modernisme, alsook in een katholiek intellectueel kader dat in de eerste helft van de 20e eeuw grote transformaties ondergaat. Dit hoofdstuk is opgedeeld in drie delen die een theoretische achtergrond bieden voor de overige drie casestudies. Het eerste deel vertrekt vanuit het antimodern paradigma dat zich baseert op het 'romantische antikapitalisme'. Het denken van Couturier kenmerkt zich hier door een radicaal anti-republikeinse politiek enerzijds en een neoscholastische esthetiek anderzijds. Het tweede deel bespreekt Couturier's broederlijk katholiek modernisme, waarbij hij een shift maakte naar de existentiële hermeneutiek. Tot slot wordt onderzocht hoe de tegenstrijdigheden in het kader van Couturier naar voren komen in zijn analyse van de moderne heilige architectuur.

 

Het tweede hoofdstuk onderzoekt de temporele botsing tussen het middeleeuwse en het moderne door in te zoomen op een specifiek gebouw, zijnde het futuristische ontwerp van Marcel Breuer (1902 - 1981) van de benedictijnenkapel in Collegeville, Minnesota (1953 - 1961). Breuer gebruikte hiervoor innovaties uit de modernistische architectuur in combinatie met ingenieurstechnieken. Het hoofdstuk wordt dan ook gekaderd als een onderhandeling tussen het esthetische discours van de industrie (modernisme) aan de ene kant en mystiek (traditie) aan de andere kant. De analyse is opgesplitst in twee delen. Ten eerste worden de continuïteiten en discrepanties tussen de respectievelijke opvattingen van Breuer en de Benedictijnen over 'architectuursymboliek' ontleed. Ten tweede voert het hoofdstuk een vergelijkend onderzoek naar de opvatting van de voormalige Bauhausleraar Josef Albers over het spirituele in de kunst en het meer publieke begrip van symbolisme binnen de benedictijnse kaders.

 

In het derde hoofdstuk wordt de impact geanalyseerd van het fenomeen van de religieuze bekering op de onderwijsfilosofie van de curator, activiste en filantroop Dominique de Menil (1908 - 1997). Eind jaren dertig werd de Menil ondergedompeld in de renaissance van het katholieke intellectuele leven in Frankrijk. Na verschillende fysieke verplaatsingen vertaalde de Menil deze ideeën in haar artistieke en activistische activiteiten in Houston na de Tweede Wereldoorlog. Het eerste deel onderzoekt de intellectuele oorsprong van de Menil's bekering tot het katholicisme. Het tweede deel onderzoekt de impact van deze ideeën op haar pedagogische en curatoriële agenda in de VS na de Tweede Wereldoorlog.

 

Tot slot wordt het begrip 'crisis' geanalyseerd in het architectuuronderwijs in de VS na de Tweede Wereldoorlog. Dit gebeurt door de lens van de invloedrijke pedagoog Jean Labatut (1899 - 1986). Tijdens zijn periode als hoofd van de afdeling Architectuur in Princeton (1928 - 1967) deed Labatut op een unieke manier onderzoek via de ontwikkeling van visuele gevoeligheid in zijn 'architecturaal laboratorium'. Als vooruitstrevend katholiek was Labatut ervan overtuigd dat religieuze ideeën konden worden geïntegreerd in modernistische gebouwen en stedenbouw. In het eerste deel wordt Labatut's kader gedeconstrueerd binnen de categorieën visualiteit, fenomenologie, geschiedenis en religie. In het tweede deel wordt onderzocht hoe deze ideeën in het naoorlogse intellectuele landschap werden overgenomen door de proefschriften van twee van zijn studenten, Francis Prokes en Robert Venturi, te bestuderen. 

 

Elk op hun eigen manier proberen de hoofdrolspelers in het onderzoek fundamenteel heterogene opvattingen over tijd met elkaar te verzoenen. Concepten uit een middeleeuwse context werden naast moderne begrippen geplaatst. Ik sluit af met een reflectie op de waarde van het opnieuw examineren van de botsing tussen middeleeuws en modern in de debatten in de historiografische wetenschappen. Meer bepaald wil dit proefschrift een bijdrage leveren aan de domeinen van Kunstgeschiedenis, (door de heroverweging van de rol die religie speelde in de twintigste-eeuwse esthetiek), Religiewetenschappen (via de reflectie op het proces waarin katholieke ideeën complexe en tegenstrijdige transformaties ondergingen), en Intellectuele Geschiedenis (via een bespreking van de nieuwe vormen van temporaliteit en periodisering die een botsing tussen het middeleeuwse en het moderne kan opleveren).

Datum:11 mei 2015 →  8 jan 2021
Trefwoorden:Apocryphal Modernism, Apostolic Modernism
Disciplines:Filosofie
Project type:PhD project