< Terug naar vorige pagina

Project

Eenzaamheid bij adolescenten: Genetische oorsprong en omgevingsinvloeden

Eenzaamheid is een negatieve emotionele reactie dat ontstaat wanneer er een verschil wordt ervaren tussen de gewenste en aanwezige kwantiteit of kwaliteit van sociale relaties (Perlman & Peplau, 1981). Omdat eenzaamheid samenhangt met verschillende fysieke (e.g., S. Cacioppo, Grippo, et al., 2015) en mentale problemen (e.g., Heinrich& Gullone, 2006; Mahon et al., 2006), is het van groot belang om een beter beeld te krijgen van factoren die individuele verschillen in eenzaamheid voorspellen. Omdat veel adolescenten eenzaamheid ervaren (Qualter et al., 2015) is het doel van dit proefschrift om een beter inzicht te krijgen in individuele en omgevingsfactoren die een rol spelen bij het ontwikkelen van gevoelens van eenzaamheid in de adolescentie. In het huidige proefschrift wordt er gekeken naar 1) de genetica van eenzaamheid, 2) de cognitieve en gedragsmatige kenmerken die met eenzaamheid samenhangen en 3) de invloed van ouders en leeftijdsgenoten op de eenzaamheidsgevoelens van de adolescent.

In het eerste deel van dit proefschrift werd gekeken naar de genetica van eenzaamheid. Er wordt een up-to-date overzicht van alle genetische studies geboden, waarbij de discussie over het belang van deze studies voor theorie\"{e}n over eenzaamheid centraal staat. Daarnaast werd ook de associatie tussen eenzaamheid en een specifiek gen bekeken. Uit eerder onderzoek bleek dat dit gen, coderend voor de serotonine transporter, enkel in combinatie met weinig ouderlijke steun geassocieerd was met sterkere gevoelens van eenzaamheid. We konden dit specifieke gen-omgevingsinteractie effect voor eenzaamheid niet repliceren.

Daarnaast is er ook gekeken naar de cognitieve en gedragsmatige kenmerken die met eenzaamheid geassocieerd zijn. Dit proefschrift voorziet in een nieuw theoretisch kader om onderzoek naar cognitieve en gedragsmatige kenmerken geassocieerd met eenzaamheid te interpreteren. Bovendien zijn er ook een aantal cognitieve en gedragsmatige kenmerken van eenzaamheid in detail bekeken. Hierbij bleek dat sommige adolescenten enkel gevoelens van eenzaamheid, maar niet van depressiviteit ervaren, en andere adolescenten enkel gevoelens van depressiviteit, maar geen eenzaamheid ervaren. Ook waren de minst en de meest eenzame jongeren het meest prosociaal, maar was eenzaamheid niet gerelateerd aan agressief gedrag.

Als laatste komt ook de rol van ouders en leeftijdsgenoten in de ontwikkeling van de eenzaamheidsgevoelens van adolescenten aanbod. Positiever opvoedingsgedrag van ouders, een betere vriendshapskwaliteit en meer vriendschappen bleek geassocieerd met minder gevoelens van eenzaamheid. Ondanks dat ouders en leeftijdsgenoten belangrijke sociale contexten bieden voor adolescenten was eenzaamheid in relatie tot leeftijdsgenoten over tijd niet over tijd geassocieerd met eenzaamheid in relatie tot ouders.

Samenvattend benadrukt dit proefschrift verschillende individuele en omgevingsfactoren voor de ontwikkeling van eenzaamheid in de adolescentie. De voorgestelde theoretische kaders en de resultaten in dit proefschrift roepen nieuwe onderzoeksvragen op die zullen bijdragen aan de verdere ontwikkeling van het eenzaamheidsonderzoek en -theorie.

Datum:1 okt 2014 →  27 apr 2018
Trefwoorden:Loneliness, Gene-Environment
Disciplines:Biologische en fysiologische psychologie, Algemene psychologie, Andere psychologie en cognitieve wetenschappen
Project type:PhD project