Project
Universiteit maken. Inleidende aantekeningen over een ecologie van studiepraktijken
De vraag hoe de universiteit zich tot de wereld kan verhouden wordt reeds eeuwenlang bediscussieerd.
Dominante posities in het debat zijn enerzijds het pleidooi voor een verdere instrumentalisering van de
universiteit als producent en aanbieder van bruikbare kennis (cf. de kennisfabriek), en anderzijds de
verdediging van de universiteit als een autonome plaats voor vrij onderzoek en het nastreven van
kennis omwille van de kennis (cf. de ivoren toren). Onze huidige globale conditie echter, dwingt ertoe
de verhouding tussen universiteit en wereld te herdenken. Een al te gemakkelijke instrumentalisering
van de universiteit voor de doelen van de samenleving is immers niet langer mogelijk in tijden waarin
de toekomst van de samenleving zelf op het spel lijkt te staan. Desalniettemin lijkt het nodig dat de
universiteit ingaat op urgente maatschappelijke bezorgdheden. Daarom lijkt de gedesinteresseerde
houding een hoogst onverantwoordelijk alternatief. Het doel van dit proefschrift is om vanuit een
pedagogisch perspectief een nieuw licht te werpen op de verhouding tussen universiteit en
samenleving. Daartoe staat de vraag “Hoe studie te situeren in de verhouding tussen universiteit en
samenleving?” centraal.
Het proefschrift omvat drie delen. In het eerste deel wordt de literatuur over de verhouding tussen
universiteit en samenleving bediscussieerd. Het eerste hoofdstuk onderscheidt twee belangrijke
benaderingswijzen, namelijk de transcendentaal-wijsgerige benadering (cf. het idee van de universiteit)
en de kritisch-sociologische benadering (cf. academisch kapitalisme) die respectievelijk de universiteit
als idee en als organisatie verstaan. Door middel van een excursus over het ontstaan van de universiteit
in de middeleeuwen wordt gepleit voor een ecologische benadering van de universiteit. In het tweede
hoofdstuk wordt het werk van twee auteurs die recent een dergelijke ecologische benadering
voorgesteld hebben, kort gepresenteerd. Waar Ronald Barnett’s theorie van de ecologische universiteit
zich eerder in de transcendentaal-wijsgerige traditie situeert, past Susan Wright’s onderzoek van de
universiteit in de kennisecologie eerder in de kritisch-sociologische traditie. Beide opvattingen echter
zijn geschraagd op een institutioneel verstaan van de universiteit. In lijn met recente ontwikkelingen in
de maatschappijtheorie, met name de focus op praktijken, wordt voorgesteld te werken naar een
ecologie van studiepraktijken.
Het tweede deel presenteert het perspectief van de ecologie van praktijken van Isabelle Stengers.
Het derde hoofdstuk licht Stengers’ werk over wetenschappelijke praktijken toe door het eerst te
situeren binnen de zogenaamde Science Wars die de aanleiding vormden voor het uitwerken van een
theoretisch kader voor een geciviliseerde dialoog tussen wetenschappers en het publiek. De
basisprincipes en -concepten van haar benadering, zoals het begrijpen van een praktijk als een geheel
van vereisten en verplichtingen, worden gepresenteerd, uitgelegd, en bediscussieerd. In het vierde
hoofdstuk verschuift de focus van wetenschappelijke praktijken naar studiepraktijken. Geïnspireerd
door Stengers’ werk over Whitehead’s speculatieve filosofie, tracht dit hoofdstuk Whitehead’s
omschrijving van de universiteit als een ‘home of adventures’ uit te diepen om zo tot een pedagogische
begrip van universitaire studiepraktijken te komen. Op een conceptueel niveau wordt onderzocht hoe
studiepraktijken bepaalde wereldlijke problemen activeren en transformeren in kwesties van studie.
Het derde deel ontwikkelt het conceptuele werk met betrekking tot studiepraktijken verder in relatie
tot de activiteiten van de Palestijnse experimentele universiteit Campus in Camps. Het vijfde hoofdstuk
presenteert het werk van Campus in Camps en legt uit hoe het verband houdt met de theoretische
discussie van het tweede deel. Op basis van Stengers’ praktijkbegrip waarbinnen een onderscheid
gemaakt wordt tussen vereisten en verplichtingen als vitale ingrediënten van praktijken,
beargumenteert dit hoofdstuk dat het leven in ballingschap de drijvende kracht is achter de
studiepraktijken van Campus in Camps, en dat vandaar de kwestie van leven in ballingschap datgene
is waaraan deelnemers verplicht zijn wanneer ze studeren. Waar het vijfde hoofdstuk focust op wat
bestudeerd wordt door Campus in Camps, wil het zesde hoofdstuk de specifieke vereisten onderzoeken
waaraan voldaan moet worden om van studiepraktijken te spreken, of in andere woorden, hoe ze
studeren. Vier vereisten worden onderscheiden die onmisbaar zijn om de studiepraktijken van Campus
in Camps te bestuderen, namelijk verhalen vertellen, vergelijken, kaarten maken, en gebruiken.
Het concluderend hoofdstuk herneemt de onderzoeksvraag en presenteert de belangrijkst ideeën
die ontwikkeld zijn, zoals het avontuur van studie en het samenhuizen van wetenschap en studie binnen
de universiteit. De laatste twee secties van de conclusie gaan dieper in op twee kwesties van een
eerder praktische aard, namelijk hoe zich te verhouden tot institutionalisering binnen een
praktijktheoretisch perspectief, en ten slotte de vraag wat gedaan kan worden. In het algemeen en
terugkerend op het initiële probleem heeft het proefschrift als doel te onderzoeken wat het betekent om
de universiteit te verstaan als gesitueerd door en geëngageerd in wereldlijke vragen.