< Terug naar vorige pagina

Project

Zelfkritiek en affectieve spectrum symptomen tijdens de adolescentie: De rol van opvoeding, genetische kwetsbaarheid en hun interactie

Onderzoek heeft aangetoond dat depressie en functionele somatische klachten (zoals: chronische pijnen en vermoeidheidsklachten) een grote comorbiditeit vertonen en vaak samen voorkomen binnen families. Deze bevindingen doen onderzoekers veronderstellen dat depressie en functionele somatische klachten tot een "affectief spectrum" van klachten behoren, die mogelijks oorzakelijke mechanismen delen. Studies suggereren dat zelfkritiek, een persoonlijkheidsdimensie gekenmerkt door perfectionisme en negatieve zelfbeoordelingen, affectieve spectrumstoornissen kan veroorzaken.

Dit doctoraatsonderzoek bestudeert de rol van omgevings- en genetische factoren bij de ontwikkeling van zelfkritiek en affectieve spectrumsymptomen, omdat dit momenteel nog onvoldoende wordt begrepen. Ten eerste, studies tonen aan dat er een zekere mate van intergenerationele gelijkenis bestaat in zelfkritiek tussen ouders en adolescenten, wat deels het familiaal voorkomen van affectieve spectrumstoornissen kan verklaren. Deze gelijkenis in zelfkritiek tussen generaties kan tot stand komen door observationeel leren ofwel op een indirecte manier door het gebruik van prestatiegerichte psychologische controle door ouders (d.w.z. een erg intrusieve en manipulerende opvoedingsstijl om kinderen te dwingen tot perfectionisme in hun prestaties). Slechts een beperkt aantal studies hebben deze veronderstellingen onderzocht, waarbij er onduidelijkheid is over de relatieve bijdrage van moederlijke versus vaderlijke zelfkritiek. Bovendien suggereren studies dat zelfkritiek een interveniërende rol kan spelen in het verband tussen psychologisch controlerend opvoeden en affectieve spectrumsymptomen van adolescenten, maar tot op heden is er geen enkele longitudinale studie die de dynamische veranderingen in dit proces onderzocht.

Ten tweede, slechts enkele studies hebben de invloed van zowel omgevings- als genetische factoren op de ontwikkeling van zelfkritiek onderzocht. Bovendien is er geen onderzoek die het verband nagaat tussen de omgevings- en genetische factoren betrokken bij zelfkritiek en affectieve spectrumsymptomen. In deze context heeft recent onderzoek gesuggereerd dat psychologische controle door ouders kan interageren met genetische kwetsbaarheid in de ontwikkeling van affectieve spectrumsymptomen. Toch is het op dit moment niet duidelijk in hoeverre soortgelijke gen-omgevingsinteracties ook betrokken zijn in de ontwikkeling van zelfkritiek.

In dit doctoraatsonderzoek werden vijf studies opgezet om bovenvermelde onduidelijkheden te onderzoeken. Studie 1 is een cross-sectionele studie bij 284 adolescenten en hun ouders. We bestudeerden of (a) zelfkritiek bij adolescenten beïnvloed werd door de zelfkritiek van beide ouders en (b) of het gebruik van prestatiegerichte psychologische controle de intergenerationele gelijkenis in zelfkritiek kon verklaren. We vonden dat prestatiegerichte psychologische controle inderdaad een belangrijke interveniërende rol speelde in het verband tussen enerzijds zelfkritiek bij beide ouders en anderzijds zelfkritiek bij de adolescent. Meer zelfkritische ouders gebruikten ook meer psychologische controle en dit was geassocieerd met hogere niveaus van zelfkritiek bij adolescenten.

Studie 2 is een longitudinale studie over een periode van één jaar. We onderzochten verbanden tussen  ouderlijke prestatiegeoriënteerde psychologische controle, zelfkritiek van adolescenten en depressieve symptomen van adolescenten. De resultaten toonden aan dat zelfkritiek een interveniërende rol speelde in de relatie tussen enerzijds prestatiegerichte psychologische controle van ouders en anderzijds depressieve symptomen bij adolescenten. Deze effecten werden gevonden zowel op het niveau van basisverschillen tussen adolescenten, alsook in de veranderingen doorheen de tijd. Een toename van prestatiegerichte psychologische controle bij de ouders leidde tot een toename van zelfkritiek bij de adolescent. Dit leidde tot meer depressieve symptomen bij de adolescent.

Studie 3 is een gedrags-genetische studie met deelnemers uit zowel een biologische groep (266 adolescenten en hun biologische ouders) als een adoptiegroep (73 internationaal geadopteerde adolescenten en hun adoptieouders). We onderzochten de relatieve invloed van omgevings- en genetische factoren op zelfkritiek en affectieve spectrumsymptomen (d.w.z. depressieve en functionele somatische symptomen). We onderzochten ook of zelfkritiek en affectieve spectrumsymptomen omgevings- en genetische factoren deelden. De resultaten toonden aan dat de variantie in zowel zelfkritiek als functionele somatische symptomen verklaard werd door afzonderlijke omgevings- en genetische factoren, terwijl de variantie in depressieve symptomen voornamelijk te wijten was aan een omgevingsfactor. Bovendien vonden we sterke associaties tussen de omgevingsfactoren van de affectieve spectrumsymptomen en zelfkritiek, maar er werd geen verband gevonden tussen hun respectievelijke genetische factoren.

Studie 4 is een meta-analyse van onderzoek naar gen-omgevingsinteracties tussen het serotonine-transporter-gen (5-HTTLPR) en stressvolle levensgebeurtenissen in de voorspelling van depressie. We onderzochten de robuustheid van de effectgrootte in relatie tot belangrijke methodologische aspecten bij het meten van stress en depressie (d.w.z. categorisch versus dimensionaal, interview versus zelfrapportage, stress in de vroege of late levensfase). Er werd een kleine maar significante effectgrootte gevonden (OR = 1,18) en deze effectgrootte was consistent over de verschillende methodologische benaderingen.

Tenslotte, studie 5 is een moleculair-genetisch onderzoek bij 257 adolescenten die mogelijke gen-omgevingsinteracties nagaat in de voorspelling van zelfkritiek en affectieve spectrumsymptomen. De omgevingsfactor was prestatiegerichte psychologische controle. We vonden geen significante gen-omgevingsinteracties in de voorspelling van zelfkritiek. We vonden wel significante resultaten bij de voorspelling van depressieve en functionele somatische symptomen met genen die betrokken zijn bij de regulatie van de neurobiologische stress- en beloningssystemen. Dit suggereert dat affectieve spectrumsymptomen wel gepaard gaan met genetische risico's, maar deze relatie bevindt zich op het niveau van gen-systemen en niet op het niveau van individuele polymorfismen of genen.

Datum:1 okt 2013 →  4 sep 2018
Trefwoorden:Self-criticism, Gene-environment interactions, Parenting
Disciplines:Biologische en fysiologische psychologie, Algemene psychologie, Andere psychologie en cognitieve wetenschappen
Project type:PhD project