< Terug naar vorige pagina

Project

De Impact van Kredietfricties op de Dynamiek van Internationale Handel.

Titel: De Micro-economische Oorzaken van Macro-economische Schommelingen

Hedendaagse macro-economische modellen hebben tot doel de oorzaken van macro-economische schommelingen (in bruto binnenlands product, totale export, totale werkgelegenheid, etc.) te verklaren. Centraal in deze modellen staan macro-economische schokken. Dit zijn schokken die, zonder onderscheid, alle bedrijven treffen (of alle banken, alle huishoudens, etc.). De rol van micro economische schokken (i.e. schokken die slechts één enkele bedrijf (of bank, of huishouden, etc.) treft), worden niet in beschouwing genomen. De reden daartoe gaat terug tot het basiswerk van econoom Robert Lucas (1977). Zijn argument is zowel elegant als eenvoudig; als de micro-economische schokken die individuele bedrijven treffen willekeurig zijn, dan middelen ze elkaar uit als we naar de macro-economie kijken. Bij wijze van voorbeeld; het faillissement van bakker X wordt teniet gedaan door een innovatie van bakker Y. Het totale effect op de globale economie is klein. Recent stuit de eenzijdige focus van macro-economisten op macro-economische schokken op veel verzet. De reden daartoe betreft de manier waarop productie in moderne economieën is georganiseerd.

De micro-economische schok die een bedrijf treft blijft niet noodzakelijk beperkt tot dat bedrijf, maar heeft doorgaans ook een impact de bedrijven met wie het interageert door middel van input/ouput interacties. De aanwezigheid van een productiestructuur zal er dan voor zorgen dat schokken die bepaalde bedrijven treffen uitdijen en aldus niet uitmiddelen met deze van andere bedrijven. Een voorbeeld betreft de sluiting van Ford Genk, waarbij direct en indirecte toeleveranciers getroffen werden. De schok die Ford Genk trof was niet beperkt tot Ford Genk zelf. In deze thesis staat de rol van productie netwerken centraal. We onderzoeken hoe hun aanwezigheid ertoe leidt dat micro-economische schokken macroeconomische gevolgen kunnen hebben.

Hoofdstuk 1: “Pipeline Pressures” en dynamiek van sectorale inflatie.

(i.s.m. Frank Smets en Jan Van Hove)

In dit hoofdstuk staat de (Angelsaksische) metafoor “Pipeline Pressures” centraal. De term vond recent zijn ingang in financiële dagbladen (bv. de Wall Street Journal, New York Times, etc.), werkstukken van centrale banken (bv. de Europese Centrale Bank, de Federale Reserve), rapporten van investeringsbanken, etc. Ze alludeert op een eenvoudig principe: prijsfluctuaties in een bepaalde sector (bv. agricultuur, telecommunicatie, etc.) blijven niet geïsoleerd in de betreffende sector, maar verspreiden zich naar andere sectoren die interageren met deze sector. Bv. een prijsdaling ten gevolge van toegenomen concurrentie in de telecommunicatie sector hebben een matigend effect op de kostenstructuur van alle andere sectoren die gebruik maken van telecommunicatie in hun bedrijfsprocessen. Bv. De hogere prijs van het recent geproduceerde wagenpark ingevolge het emissieschandaal “Dieselgate”  leidt ertoe dat de transportsector hogere kosten ervaart die ze op haar beurt doorrekent aan haar klanten, etc. De metafoor “Pipeline Pressures” verwijst naar dit watervaleffect.

Dit hoofdstuk omlijnt het begrip “Pipeline Pressures” en legt haar aanwezigheid bloot door middel van een structureel model. We (i) identificeren de onderliggende mechanismen, (ii) bestuderen de impact op de dynamiek van inflatie en (iii) identificeren individuele sectoren die belangrijke bronnen van “Pipeline Pressures” zijn. Het ontwikkelde model biedt een belangrijke beleidsbijdrage vermits het toelaat inflatoire gevolgen van beleidswijzigingen te onderzoeken. Verder laat het toe het gevoerde monetair beleid beter te begrijpen vermits centrale banken (de timing van) hun monetair beleid afstemmen op de vraag hoeveel inflatie er in de pijplijn zit.

Hoofdstuk 2: Propagatie van bancaire kredietschokken in de reële economie: evidentie op basis van bedrijfsgegevens

 (i.s.m. Hans Dewachter & Jan Van Hove)

Hoofdstuk 2 wordt gemotiveerd door de recente financiële crisis dewelke werd getekend door een grote daling in bancair krediet t.a.v. bedrijven. Deze crisis inspireerde verscheidene academici om de negatieve impact van dergelijke kredietschokken op de performantie van bedrijven in kaart te brengen. De daartoe gebruikte methodologie is standaard en wordt breed gedragen in academische kringen: men relateert (statistisch) de wijziging in bancair krediet aan bedrijf X aan de wijziging in performantie van bedrijf X.

In dit hoofdstuk onderstrepen we een belangrijke hiaat in de methodologie die  deze literatuur kenmerkt. Het probleem is eenvoudig: als bedrijf X ten gevolge een daling in bancair krediet haar productie terugschroeft  zal het ook minder aankopen bij haar leveranciers. Of ook; de kredietschok van bedrijf X heeft indirect ook een impact op de performantie van haar leverancier Y (ongeacht de bancaire krediet schok van bedrijf Y). Een ander voorbeeld; als bedrijf X ten gevolge de contractie in bancair krediet zelf minder leverancierskrediet verleent aan haar klanten heeft dit een impact op de liquiditeitspositie van klant Z (ongeacht de bancaire krediet schok die bedrijf Z ervaart) .

Dit hoofdstuk beoogt dergelijke “spillover effecten” in kaart te brengen. Daartoe maken we gebruik van een confidentiële BTW databank dewelke (quasi) alle transacties tussen Belgische bedrijven documenteert. Dit laat ons in een eerste stap toe de productiearchitectuur van de Belgische economie, op bedrijfsniveau, te reconstrueren. In een tweede stap gaan we na in welke mate – en via welke mechanismen - bancaire kredietschokken zich doorheen de Belgische economie verspreiden. Op het niveau van de globale Belgische economie stellen we vast dat de rol van kredietschokken (minstens) even groot is als het partieel effect dat traditioneel wordt geïdentificeerd.

 

Hoofdstuk 3: De Amiti/Weinstein schatter

(i.s.m. Jan Van Hove)

Een belangrijk vraagstuk in de financieel-economische literatuur betreft het scheiden van bancaire  “krediet aanbod schokken” van bancaire “krediet vraag schokken”. Een recente (invloedrijke) bijdrage voorziet in een methodologie die hier in slaagt en tevens leidt tot microeconomische schattingen die consistent zijn met de macro-economie. Met andere woorden; de (gewogen) som van bancaire kredietschokken van individuele banken is gelijk aan de kredietschok van de algehele banksector. In dit hoofdstuk relateren we deze nieuwe methodologie aan een traditionele econometrische schatter en onderstrepen haar bruikbaarheid in andere beleidstoepassingen.

Hoofdstuk 4. Hoe ondersteunen banken de Belgische economie? Evidentie op basis van confidentiële krediet-en bedrijfsgegevens.

(i.s.m. Hans Dewachter & Jan Van Hove)

Een belangrijke vraag betreft de wijze waarop banken de productie van een land ondersteunen. Hoofdstuk 2 toont immers aan dat de impact van een bancaire kredietschok niet geïsoleerd blijft tot de individuele lenende onderneming, maar tevens een impact uitoefent op bedrijven elders in de economie. De invloed van een individuele bank reikt derhalve verder dan de bedrijven aan wie zij direct krediet verschaft. Om de invloed van individuele banken in kaart te brengen moet men dus verder kijken dan de bedrijven aan wie zijn leent en de algehele productiestructuur van een land aan de bank gerelateerd worden.

Deze laatste oefening wordt bemoeilijkt door data beschikbaarheid. Gegevens over kredietlijnen van individuele banken – en de productiestructuur van een land - zijn steeds confidentieel (of te geaggregeerd). Wij omzeilen deze laatste beperkingen en maken gebruik van drie confidentiële datasets; (i) een databank dewelke (quasi) alle transacties tussen Belgische bedrijven documenteert, (ii) het Belgisch kredietregister, dat elke kredietlijn van een Belgische bank aan een Belgisch bedrijf bevat en (iii) een databank die de toegevoegde waarde (contributie aan BBP) op bedrijfsniveau vaststelt. Deze drie databronnen laten ons toe te onderzoeken in welke mate Belgische banken de productie in de Belgische economie, direct, maar ook indirect ondersteunen.

We stellen vast dat de omvang van een bank, als maatstaaf om de significantie van een bank te kwantificeren, imperfect is. Sommige grote banken ondersteunen in mindere mate de Belgische economie dan hun omvang doet uitschijnen. Ook omgekeerd; enkele kleine banken spelen een significante rol in de ondersteuning van de Belgische productie economie.

Datum:1 okt 2013 →  21 jun 2019
Trefwoorden:Credit frictions
Disciplines:Toegepaste economie, Economische geschiedenis, Macro-economie en monetaire economie, Micro-economie, Toerisme
Project type:PhD project