< Terug naar vorige pagina

Project

Dialectical Reasoning and Topical Argument in the Renaissance: an Inquiry into the Commentaries on Aristotle's ‘Topics’ (1300-1650)

In mijn verhandeling heb ik 35 commentaren bij Aristotoles’ Topica geanalyseerd die in verschillende perioden en op verschillende plaatsen geformuleerd zijn. Ik heb mij toegespitst op manier waarop de   uiteenlopende opvattingen van de middeleeuwse commentatoren over logica en logische doctrine mogelijk een invloed hadden op hun benadering van de Topica. Het belangrijkste resultaat van mijn  onderzoek is de identificatie van twee verschillende, zelfstandige exegetische tradities, namelijk een Britse en een continentaal-Parijse traditie.

Bovendien heeft mijn onderzoek aangetoond dat er in de Topica-receptie sprake is van een Boëthiaanse traditie naast een Aristoliaanse. Het bestaan van deze Boëthiaanse traditie blijkt uit de afbakening van de logische en de epistemologische facetten van de dialectische redeneervorm. Deze afbakening komt tot uitdrukking in het door de Parijse ‘pluralisten’ voorgestelde en voor sluitreden relevante onderscheid tussen gevolgtrekking en bewijs, of nog, in de Buridaniaanse opsplitsing van illatio  en probatio. Zowel de Parijse ‘pluralisten’ als Johannes Buridanus en zijn volgelingen brengen in hun beschrijvingen het bewijzende aspect van het redeneren in verband met de Boëthiaanse definitie van argument. Op die manier karakteriseren ze  het bewijskrachtige argumentum in cognitief-psychologische termen. Een bewijskrachtige argumentatie bestaat niet uit de eenvoudige toepassing van logische gevolgtrekkingsregels die uitmonden in een noodzakelijk besluit, maar is daarentegen een redenering die bij het subject een overtuiging  teweeg brengt. Het topos, in het bijzonder de locus maxima propositio, waarborgt daarbij de overdracht van de overtuigingskracht van de premissen, die meer gekend zijn en geloofd worden dan het betwijfelde besluit, naar het besluit zelf. In de commentaren van de Parijse ‘pluralisten’ en van Buridanus en zijn volgelingen was het dialectisch redeneren niet beperkt tot de dialectische sluitrede, die immers slechts van andere sluitreden verschilde op het vlak van de epistemische status van haar premissen. Voor deze door Boëthius beïnvloede auteurs was de dialectische redeneervorm een topicale redeneervorm die verschillend was van de formele redeneervorm omdat hij niet enkel uitging van andere beginpunten, maar ook andere regels toepaste en tot andere resultaten leidde. Dit ‘epistemologisch’ begrip van het dialectisch redeneren liet de commentatoren toe om het bereik van het dialectisch redeneren uit te breiden en minder rigoureuze argumentatietypes verder uit te werken, met name dan de inductie, het enthymeem en het exemplum.

Datum:13 sep 2012 →  2 okt 2017
Trefwoorden:Topics, Dialectical reasoning, Probability
Disciplines:Theorie en methodologie in de filosofie
Project type:PhD project