< Terug naar vorige pagina

Project

De paleodemografische en paleopathologische studie van het St. Romboutskerkhof, Mechelen

Contextuele archeo-antropologische analyses – waarbij het skelet- en archeologisch onderzoek samengenomen worden – zijn nog steeds ongebruikelijk. De detailstudie van een sub-staal van 400 individuen afkomstig van de opgraving van het St. Romboutskerkhof in Mechelen, België (10e-18e eeuw n. Chr.) toont niettemin de uitgebreide mogelijkheden aan. Een macroscopische studie van sterftepatronen en de samenstelling van leeftijd en geslacht (paleodemografie) en een studie van ziekten (paleopathologie) gecombineerd met een studie van de funeraire gebruiken, leverde een interpretatie op van ‘wie’ op het kerkhof was begraven en van de sociale organisatie, fysieke gezondheid en levensstijl van de inwoners van de parochie. Daarbovenop konden suggesties worden gemaakt voor de omstandigheden van dood en begraving voor verschillende afwijkende graven.

De opgraving, die plaatsvond tussen 2009 en 2011, leverde de grootste collectie op van menselijke resten voor België tot op heden, met meer dan 4,000 individuen in anatomisch verband, verspreid over meer dan 800 jaar ononderbroken begraving. De gedetailleerde beschrijving van de graven, met een uitgebreide staalname voor toekomstige biochemische analyses, en de geschiedkundige bronnen dragen bij tot de uitzonderlijke waarde van deze collectie voor de studie van patronen tussen groepen en doorheen de tijd. De graven toonden variatie in het gebruik van kisten, in de positie en oriëntatie van het lichaam, de aanwezigheid van een laag kalk, as of leem, en in het aantal individuen, met aanwijzingen voor enkelvoudige, collectieve en meervoudige begraving. Deze variatie werd gebruikt om patronen in de skeletdata te onderzoeken. Het liet interpretaties toe over socio-economische achtergrond, gezondheid en levenswijze en toonde ook de invloed aan van geslacht en vooral van leeftijd op de maatschappelijke rol van individuen. Verschillende types van beenderletsels werden bestudeerd om ruimere patronen te observeren, waaronder groeistoornissen door ziekte of ondervoeding, verwondingen en sporen van fysieke stress, tandgezondheid en ziekten.

Naast de aanwezigheid van verschillende sociale groepen werden er veranderingen waargenomen in de demografische en paleopathologische data bij de overgang van de laat- naar de post-middeleeuwse periode. De opvallendste ontwikkeling was de verschijning van een grote groep adolescenten (12-17 jaar) en jongvolwassenen (18-25 jaar), voornamelijk mannen, vanaf de 15e–16e-eeuwse laag. Hun graven waren eenvoudiger en vaker afwijkend – met open grond- en collectieve begraving, uitzonderlijke lichaamsposities en oriëntaties – die wijzen op een armere en meer afhankelijke sociale positie. De individuen vertoonden vaker groeistoornissen, aanwijzingen voor fysieke stress en ziekten. Mogelijk gaat het om bedienden, leerjongens en immigranten en weerspiegelt dit, gezien het veel hogere aantal mannen, de zogenaamde ‘verlengde mannelijke adolescentie’ uit middeleeuwse historische bronnen. Een Spaans militair hospitaal (1585-1715 n. Chr.) nabij het kerkhof kan eveneens de samenstelling van leeftijd en geslacht hebben beïnvloed. Individuen ouder dan 25 jaar werden vaker begraven in enkelvoudige en kistgraven. Zij vertoonden ook minder sporen van groeistoornissen en ziekten en vaker sporen van genezing, wat wijst op sterkere individuen die overleefden. Rijkdom en sociale positie kunnen geassocieerd zijn met leeftijd of levensduur kan afhankelijk zijn geweest van sociale positie.

Alhoewel vrouwen over het algemeen vaker werden begraven in kisten, waren bij individuen ouder dan 50 jaar, mannen vaker geassocieerd met kistgraven. Mannen waren veel sterker vertegenwoordigd in de leeftijdscategorie van jongvolwassenen, terwijl vrouwen een sterkere aanwezigheid toonden in de categorie ouder dan 50 jaar. Jongvolwassen mannen vertoonden ook vaker groeistoornissen, fysieke stress en ziekten. Jongvolwassen vrouwen daarentegen toonden enkel een hoger aantal verwondingen. Patronen van fysieke stress varieerden ook tussen de twee geslachten en de verschillende leeftijdscategorieën. Over het algemeen vertoonden mannen meer verschillen naargelang ze ouder werden en lijken ze meer opvallende veranderingen in sociale positie te hebben ondergaan rond 25 jaar oud. Vrouwen vertoonden minder uitgesproken verschillen, en hun levensstijl had ogenschijnlijk een lagere impact op gezondheid.

De meervoudige graven, die wijzen op perioden met een ongewone of verhoogde sterfte, bevatten een hoog aantal adolescenten en jongvolwassenen, die vrijwel allen mannelijk waren. Dit sterfteprofiel week af van de enkelvoudige deposities en van een natuurlijk sterftepatroon. Het kwam echter ook niet overeen met een katastrofische sterfte, waarbij de verschillende leeftijdsklassen vergelijkbare aantallen vertonen. De samenstelling van leeftijd en geslacht wijst op een selectie, die het resultaat was van zowel de omstandigheden van de dood als de socio-economische achtergrond van individuen, met meer arme en afhankelijke personen. De paleopathologische patronen zijn vergelijkbaar met die van de open grondbegravingen, maar met meer uitgesproken aanwijzingen voor groeistoornissen, fysieke stress en ziekten. Een zwakker gestel kan ertoe geleid hebben dat deze groep kwetsbaarder was voor sterftecrisissen zoals epidemies en hongersnoden. Er waren geen macroscopische aanwijzingen voor een specifieke doodsoorzaak, al ging het gezien de afwezigheid van trauma toegebracht rond het moment van de dood vermoedelijk niet om geweld. Verschillen in de organisatie van het graf tussen de twee bestudeerde groepen van meervoudige graven (aangeduid als groep A en B), die uit verschillende perioden dateren en een onderscheid vertonen in de samenstelling van leeftijd en geslacht, wijzen op verschillende omstandigheden van dood en begraving. Groep A, met één depositiefase (tweede helft 15e eeuw–vroege 17e eeuw), weerspiegelt meer abrupte sterftecrisissen, zoals epidemies of hongersnoden, in de parochie. Groep B, waar individuen in meerdere fasen werden begraven (tweede helft 17e–18e eeuw) was mogelijk geassocieerd met het Spaans militair hospitaal.

Andere afwijkende begravingen waren de kalkgraven. Fysico-chemische analyses bevestigden de aanwezigheid van kalk en de contextuele analyse wijst op de mogelijkheid van verschillende beweegredenen en veranderlijke gebruiken, alhoewel ziekte voor verschillende graven kon worden vooropgesteld, waarbij kalk mogelijk als ontsmettingsmiddel diende. De contextuele studie van een massagraf met de resten van 41 geëxecuteerde briganten (1798 n. Chr.) onderstreepte eveneens het belang van een gedetailleerde registratie en het gebruik van archeologische, historische en skeletdata. De executie kon worden gereconstrueerd en vergeleken met beschrijvingen uit historische bronnen, waarvan er enkelen konden worden weerlegd. 

Het gebruik van verschillen in funeraire gebruiken om patronen in skeletdata te bestuderen resulteerde in een gedetailleerde, genuanceerde interpretatie. De collectie is niet representatief voor de oorspronkelijke bevolking van de parochie en bestaat uit verschillende sociale groepen van de lagere en middenklassen. Gender en vooral leeftijd beïnvloedden maatschappelijke rol, gezondheid en levensstijl. De resultaten werden vergeleken met andere laat- en post-middeleeuwse studies in Noordwestelijk Europa en toonden overeenkomsten, maar ook regionale variatie. Bovendien benadrukten de resultaten dat de achtergrond van de bevolking patronen in skeletdata kan beïnvloeden.

De studie illustreert het belang van contextuele analyses voor de interpretatie van patronen in archeologische skeletcollecties. Hopelijk wordt deze benadering steeds belangrijker, met een intensievere samenwerking tussen archeologen en archeo-antropologen.

Datum:1 okt 2011 →  23 jun 2017
Trefwoorden:archaeo-anthropology
Disciplines:Demografie, Archeologie, Theorie en methodologie van de archeologie, Andere geschiedenis en archeologie, Laboratoriumgeneeskunde, Antropologie
Project type:PhD project