< Terug naar vorige pagina

Project

Bewegingsinterventies ter preventie en behandeling van sarcopenie.

De algemene voortschrijdende trend van vergrijzing leidt tot een zorgwekkende toename van het aantal ouderen dat fysiek niet langer in staat blijkt om dagdagelijkse taken onafhankelijk te verrichten. Deze vorm van fysieke fragiliteit is geassocieerd met sarcopenie, wat voor het eerst gedefinieerd werd door dr. I.H. Rosenberg als de leeftijdsgebonden daling in spiermassa.
Naarmate ons inzicht omtrent de complexiteit van het verouderingsproces toeneemt, wordt het duidelijk dat de aanvankelijk engedefinitie van sarcopenie veel ruimer gezien moet worden. Immers, veroudering gaat ook gepaard met een daling in spierkracht en in spierpower (het snel kunnen produceren van kracht). Men heeft zelfs aangetoond dat het behoud van spiermassa op leeftijd niet voldoende is om spierzwakte tegen te gaan. Meer nog, spierpower en de capaciteit van de spieren om hogesnelheden te halen bij spiercontracties blijken cruciale factoren te zijn in de fysieke prestatie van ouderen, terwijl spiermassa minder doorslaggevend is voor dagdagelijkse activiteiten. Voor het identificeren van ouderen met een verhoogd risico op het ontwikkelen van functionele beperkingen, moet er dus aandacht gegeven worden aan krachtsnelheidskarakteristieken van de spier. Er is echter op dit moment nood aan verder onderzoek naar de relatie tussen krachtsnelheidskarakteristieken, spiermassa enfunctionele beperkingen bij ouderen.
Om de leeftijdsgebonden daling in spiermassa, spierkracht en functionaliteit tegen te gaan, wordt krachttraining naar voor geschoven als de beste methode. Om optimale winsten in spierkracht en spiermassa te realiseren, stellen internationale richtlijnen een belasting van 70-85% van het individueel krachtmaximum (one repetition maximum = 1RM) voorop. In de praktijk blijken heel wat ouderen, omwille van fysieke beperkingen (bv. gewrichtspijn), echter vaak niet in staat om te trainen met deze relatief hoge weerstand. Krachttraining aan lage weerstand zou dus meer geschikt kunnen zijn voor ouderen. Echter, tot op heden blijft het onduidelijk of krachttraining aan lage weerstand even effectief kan zijn bij ouderen voor het induceren van spierhypertrofie en krachtwinst als krachttraining aan hoge weerstand. Wel is er reeds indicatie dat het bereiken van lokale spiervermoeidheid cruciaal kan zijn in het maximaliseren van krachttrainingsadaptaties.
Deze doctoraatsthesis bestaat uit twee hoofdstukken. In hoofdstuk 1 wordt er gefocust op het verwerven van inzicht in de relatie tussen krachtsnelheidskarakteristieken, spiermassa en functionele beperkingen bij ouderen. In hoofdstuk 2 worden de haalbaarheid en de spier- en functionele adaptaties van verschillende krachttrainingsprotocollen onderzocht.
De hoofddoelstelling van hoofdstuk 1, wat u kan lezen in paper 1 van deze doctoraatsthesis, was het bepalen van de relatieve bijdrage van spierkracht, krachtsnelheidskarakteristieken en spiermassa tot functionaliteit. De proefgroep bestond uit 123 oudere vrouwen (leeftijd = 79.67 ± 5.25 jaar). De resultaten van deze studie benadrukken de rol van spierkracht en bewegingssnelheid van de knie-extensoren in functionele taken bij oudere vrouwen. Spiermassa was daarentegen geen onafhankelijke determinant van functionaliteit wanneer het geïncludeerd werd in hetzelfde regressiemodel als spierkracht, wat erop wijst dat de associatie tussen spiermassa en functionaliteit hoofdzakelijk te wijten is aan de link tussen spiermassa en spierkracht. Dit beklemtoont het belang van spierfunctie, meer nog dandat van spiermassa, voor het identificeren van personen met een verhoogd risico op functionele beperkingen en voor het ontwikkelen van trainingsinterventies gericht op preventie van functionele achteruitgang. 
Hoofdstuk 2 van deze doctoraatsthesis bestaat uit twee subhoofdstukken. 
Subhoofdstuk 2.1 (paper 2) onderzocht de haalbaarheid van een experimenteel krachttrainingsprotocol aan lage weerstand en een groot aantal herhalingen bij jongvolwassenen, zodat het bijgestuurd kon wordenalvorens het toe te passen bij ouderen. Daarenboven onderzocht paper 2 de impact van externe weerstand en lokale spiervermoeidheid op spierkracht en krachtsnelheidskarakteristieken in krachttrainingsprogrammas bij jongvolwassenen (N = 36). Twee krachttrainingsprotocollen aan lage weerstand werden ontwikkeld en vergeleken met krachttraining aan hoge weerstand (HImax) over een trainingsperiode van 9 weken: één protocol aan lage weerstand waarbij getraind werd tot vermoeidheid (LOmax), één protocol aan lage weerstand waarbij niet getraind werd tot vermoeidheid (LO). Alle trainingsgroepen voerden één set uit van 10 tot 12 herhalingen, maar de trainingsintensiteit verschilde tussen de groepen. HImaxtrainde aan een weerstand van 80% van 1RM en voerde herhalingen uit totvermoeidheid; LO trainde aan een weerstand van 40% van 1RM zonder door te gaan tot vermoeidheid; LOmax trainde aan een weerstand van 40% van 1RM (idem als LO), maar dit werd voorafgegaan door een protocol van 60 herhalingen aan 20% van 1RM. Er was geen rust toegestaan tussen sets, zodatLOmax ook trainde tot vermoeidheid. De bevindingen van paper 2 suggereren dat trainen tot lokale spiervermoeidheid, wat waarschijnlijk resulteert in een optimale activatie van de spier, noodzakelijk is om krachtwinsten te optimaliseren in trainingsprotocollen aan lage weerstand. Het experimentele krachttrainingsprotocol aan lage weerstand en een groot aantal herhalingen vertoonde veelbelovende resultaten op dynamische spierkracht en bewegingssnelheid.
Subhoofdstuk 2.2 had als doel om de effectenvan krachttraining aan hoge en lage weerstand te vergelijken met betrekking tot spier- en functionele adaptaties bij ouderen (N = 56). In paper2 bleek LOmax effectief om krachtwinsten te induceren in jongvolwassenen, maar het was nog onduidelijk of dit protocol ook effectief zou zijn bij ouderen. Bovendien lieten de krachttrainingsprotocollen in paper 2 niet toe om te concluderen of het verhogen van de weerstand op het einde van het protocol (zie LOmax) noodzakelijk is voor optimale effecten. Daarom werden er opnieuw twee krachttrainingsprotocollen aan lage weerstand ontwikkeld en vergeleken met krachttraining aan hoge weerstand (HIGH) inpapers 3 en 4: één protocol met een groot aantal herhalingen waarin de weerstand constant bleef tijdens een trainingssessie (LOW), één protocol met een groot aantal herhalingen waarin de weerstand verhoogdwerd na 60 herhalingen (LOW+) (gelijkaardig aan LOmax in paper 2). Alletrainingsprotocollen eindigden ditmaal in lokale spiervermoeidheid. In paper 3 werden de resultaten na 12 weken training gerapporteerd, terwijlin paper 4 nagegaan werd welke adaptaties behouden bleven 24 weken na het einde van de interventie. Daarenboven werd in paper 4 onderzocht in welke mate onze interventies geleid hadden tot een blijvende deelname aankrachttraining op lange termijn. De resultaten van subhoofdstuk 2.2 tonen dat krachttraining aan hoge en lage weerstand tot lokale spiervermoeidheid even effectief zijn in het tegengaan van leeftijdsgebonden dalingen in spiermassa, spierkracht en functionaliteit. Onze data duiden ook ophet belang van het volhouden van krachttraining voor het verbeteren of behouden van spiermassa en spierfunctie, maar ze geven ook aan dat verschillende neuromusculaire en functionele adaptaties na het beëindigen vaneen gesuperviseerd trainingsprogramma nog gedurende meerdere maanden gedeeltelijk behouden blijven. Dit behoud in spierkracht en functionaliteit is gelijk na krachttraining aan hoge of lage weerstand. De studie onderstreept hiermee dat de huidige krachttrainingsfilosofie, waarbij hogereweerstanden als beter beschouwd worden, in vraag gesteld of op zijn minst genuanceerd moet worden. Krachttraining aan lage weerstand is waardevol bij ouderen als alternatief voor krachttraining aan hoge weerstand. Het blijft wel een uitdaging voor ouderen om krachttraining langdurig volte houden.
Datum:17 nov 2008 →  30 sep 2014
Trefwoorden:Sarcopenia, Physical function, Resistance exercise, Elderly
Disciplines:Orthopedie, Gerontologie en geriatrie, Verpleegkunde, Humane bewegings- en sportwetenschappen, Revalidatiewetenschappen
Project type:PhD project