< Terug naar vorige pagina

Project

Een beschrijving en analyse van implementatiepraktijken in basis- en secundaire scholen.

Onderzoek heeft veelvuldig aangetoond dat het implementeren van onderwijsvernieuwingen tot zeer uiteenlopende praktijken kan leiden in scholen.Er is immers geen lineair verband tussen de kenmerken van een innovatieen de mate waarin de innovatie ook effectief geïmplementeerd wordt. Om de diversiteit in implementatiepraktijken te begrijpen, vertrekken we indit proefschrift vanuit twee dualiteiten die centraal staan in de innovatieliteratuur. In de eerste plaats reflecteert de diversiteit een inherente spanning tussen verandering en stabiliteit</> in schoolorganisaties. Ondanks het feit dat verandering - eerder dan stabiliteit - vandaag de norm is, worden scholen tegelijkertijd ook verondersteld om stabiel en betrouwbaar te functioneren. Verandering en stabiliteit moeten dus niet benaderd worden als een onverzoenbare tegenstelling, maar als twee onderling afhankelijke en complementaire processen. De diversiteit inimplementatiepraktijken - en vooral het onderzoek hiernaar - brengt eentweede dualiteit aan het licht, die tussen agency en structuur</>. In dit proefschrift willen we het samenspel tussen verandering en stabiliteit - zoals dat tot uiting komt in implementatiepraktijken - bestuderen vanuit een theoretisch kader waarin we tegelijkertijd de rol van sociale actoren én van structurele factoren erkennen en meenemen. Debouwstenen voor dit theoretisch kader ontlenen we aan twee complementaire tradities in de onderwijskundige theorievorming over organisaties: deneo-institutionele theorie en de sense-making (betekenisgeving) theorie. Terwijl de sense-making theorie inzoomt op de rol van actoren en hun betekenisgeving om het functioneren van schoolorganisaties te begrijpen, kijkt de neo-institutionele theorie naar de inbedding van scholen in eenbreder organisatorisch veld waarin institutionele processen het organisatiegedrag structureren. De centrale onderzoeksinteresse in dit doctoraat kan dan ook als volgt geformuleerd worden: Hoe kunnen we implementatiepraktijken in scholen begrijpen vanuit het samenspel tussen betekenisgevende actoren en structurele factoren</>?

In het verlengdehiervan hebben we drie kwalitatief-interpretatieve deelstudies opgezet waarbij we telkens vertrokken vanuit een onderwijsvernieuwing die scholen van buitenaf binnendringt en oproept tot verandering.

In een eerste studie focusten we op de implementatie van nieuwe eindtermen wiskunde vanuit een betekenisgevingperspectief. We wilden daarbij inzicht verwerven in de manier waarop wiskunde-leerkrachten de recente vernieuwingenpercipiëren en de determinanten die een rol spelen bij de feitelijke implementatie van de nieuwe eindtermen. Een kwalitatief-interpretatieve analyse maakte duidelijk dat de congruentie tussen de innovatie-inhoud en de opvattingen van leerkrachten een cruciale rol speelt in de feitelijkeimplementatie van de onderwijsvernieuwing. Op basis van de eerste studie werd ook duidelijk dat het niet voldoende is om enkel te focussen op de rol van menselijke actoren en hun betekenisgeving om het verloop van implementatieprocessen te begrijpen.

De inhoud en doelen van onderwijsvernieuwingen krijgen immers ook vaak gestalte in concrete instrumenten of artefacten. Daarom kozen we er in de tweede studie voor om de materialiteit van een dergelijk artefact centraal te plaatsen in het begrijpen van implementatiepraktijken: de BaSO-fiche, een instrument dat ontworpen en ingevoerd werd als antwoord op de aansluitingsproblematiek tussen het basis- en secundair onderwijs. We ontrafelden de rol die de BaSO-fiche als (institutionele) actor vervulde in de zorgpraktijken van basis-en secundaire scholen. De analyse liet zien hoe dit artefact een welbepaalde manier van denken, spreken en handelen omtrent zorg vanzelfsprekend heeft gemaakt in de scholen. Vanuit de notie institutionele drager maakten we daarnaast de autoriteit van dit artefact inzichtelijk aan de hand van institutionele drukmechanismen uit het organisatorisch veld van scholen.

In een derde studie brachten we de actor opnieuw binnen inonze analyse. We bestudeerden de impact van het invoeren en vervolgens afschaffen van de mentoruren op de praktijk van aanvangsbegeleiding in één school. In de eerste plaats lieten we zien hoe de mentoruren niet alleen extra middelen binnenbrachten, maar ook een nieuwe institutionele logica introduceerden met betrekking tot mentoring in de school. Tot slot toonden we aan hoe de mentoren deze logica ook internaliseerden omwille van de legitimiteit die deze logica verleende aan hun positioneringin de school. Deze microanalyse bood dus inzicht in de manier waarop boodschappen uit het organisatorisch veld gefilterd worden en hoe deze boodschappen geïnterpreteerd en gebruikt worden in de sociale micro-interacties.

De drie empirische studies worden ingeleid door een algemene probleemstelling en uitgeleid door een afsluitend hoofdstuk waarin we de conclusies van de drie deelstudies weergeven, samen met enkele beperkingen, toekomstige onderzoeksdoelen en implicaties voor de onderwijspraktijk.

Datum:1 okt 2008 →  9 mei 2014
Trefwoorden:Local educational policy, Professional development, Secondary education, Frame analysis, Micropolitical perspective, Cultural perspective, Case study, Survey research
Disciplines:Onderwijscurriculum, Onderwijssystemen, Algemene pedagogische en onderwijswetenschappen, Specialistische studies in het onderwijs, Andere pedagogische en onderwijswetenschappen
Project type:PhD project