< Terug naar vorige pagina

Project

Hoe de wereld voeden zonder haar te verslinden?

Binnen de grenzen van de Aarde speelt landbouw een essentiële rol in de productie van hernieuwbare grondstoffen voor de wensen en noden van de groeiende wereldbevolking. Aangezien productiemiddelen zoals grond, water en nutriënten beperkt zijn, leidt het kiezen tussen verschillende functies voor de landbouw tot morele discussies. Om het ethisch debat te analyseren, ontwikkelden Aerts et al. (2009b) het 6F-denkkader met zes verschillende functies voor de landbouw: Food, Feed, Fuel, Fibre, Flower en Fun. Hier omvatte Flower zowel sierteelt als natuurbeheer. Omdat sierteeltproductie ook onder Fun valt en omdat de maatschappij verwacht dat landbouw naast natuurbeheer ook ecosysteemdiensten verzorgt en landbouwgrond in goede conditie houdt voor de volgende generaties, leek het gepast om het 6F-kader aan te passen en Flower te vervangen door Foster, wat de zorgende rol van landbouw voor de omgeving en voor de huidige en toekomstige generaties benadrukt.

 

Hoewel landbouwproductie de voorbije decennia sterk steeg, lijden meer dan 800 miljoen mensen nog steeds honger. Aangezien de wereldbevolking zal toenemen tot 9 miljard mensen tegen 2050, lost stijgende voedselproductie alleen het hongerprobleem niet op. Zoals besproken in Boonen et al. (2012a) speelt dierlijke productie een essentiële rol in voedselproductie op basis van ‘onbruikbaar’ land of door het omzetten van ‘onbruikbare’ energie en eiwitten. Toch kan de rol van dierlijke productie veranderen, bijvoorbeeld door een verhoogde interesse in aquacultuur. Nieuwe ethische discussies zullen de volgende decennia opduiken, zoals over de wereldwijd toenemende populatie carnivore huisdieren waarvoor een groeiend aantal dieren geproduceerd en gedood wordt. Wanneer men de rol van dierlijke productie binnen een duurzame landbouw analyseert en beschouwt, zullen verschillende traditionele parameters vermoedelijk veranderen: de gebruikte diersoort (o.a. insecten), de gebruikte bijproducten (o.a. van de algenteelt) en dierenwelzijnsnormen.

 

In de zoektocht naar een meer duurzame landbouw, wordt in hoofdstuk 3 besproken wat ‘duurzaam’ is. Verschillende definities kunnen gebruikt worden en afhankelijk van iemands wereldbeeld verschillen de prioriteiten tussen maatschappij (people), milieu (planet) en de markt (profit). Meer nog, men moet zich de vraag stellen of het vervullen van wensen van een eerder kleine groep rechtvaardigt dat de noden van vele anderen beperkt worden. In de consumptiemaatschappij is overconsumptie en verspilling een manier “om te voelen dat we leven” (Baudrillard, 1998). Aangezien consumptie enkel focust op ‘hebben’ binnen het denkkader van menselijke noden van Max-Neef (1992), leidt het niet tot werkelijk geluk. Daarom moet landbouwproductie in de eerste plaats focussen op de noden, voor het de wensen vervult. Op zoek naar deze noden moet men zich bewust zijn van een mogelijke inversie tussen doelen en middelen. De productie van een bepaald gewas of dier op zich is niet het doel, maar enkel het middel. Als er andere middelen duurzamer zijn om hetzelfde doel te bereiken, helpt het herdenken van de landbouw om een duurzaam evenwicht te bereiken binnen het 6F-denkkader, met respect voor de grenzen van het ecosysteem Aarde.

Dieren spelen een centrale rol in het 6F-denkkader. De hedendaagse dierlijke productie gebruikt een grote oppervlakte, vaak in competitie met andere functies. Dierlijke productie ligt ethisch vaak onder vuur, niet alleen omwille van dierenwelzijn, maar ook omdat sommigen het beschouwen als concurrentie voor de voedselproductie voor de mens. Deze discussie is niet nieuw: in 1975  berekende van Es de efficiëntie van verschillende vormen van dierlijke productie. Hier werd gekeken hoeveel energie en eiwit de mens uit het dierlijke product haalt, in vergelijking met hoeveel energie en eiwit de mens zou kunnen benutten uit directe consumptie van het diervoeder. Door verbeteringen tijdens de voorbije veertig jaar, dienden de efficiëntieratio’s herrekend te worden. Zoals getoond in hoofdstuk vier, is er een toename in eiwitefficiënte voor bijna alle types dierlijke productie, al hangt het er sterk van af hoe ‘eetbaar’ gedefinieerd wordt. Gerst wordt bijvoorbeeld niet gegeten in Westerse diëten, hoewel het wel geschikt is voor menselijke consumptie. Wanneer het als ‘niet eetbaar’ beschouwd wordt, verandert rundveeproductie met Belgisch witblauw van ‘inefficiënt’ naar meer dan een verdubbeling van het voor de mens beschikbare eiwit. Ondanks de vooruitgang op vlak van efficiëntie in de dierlijke productie, kan men zich afvragen of men kijkt naar de gewenste of naar de noodzakelijke efficiëntietoename. De hoofdfocus ligt op een efficiëntietoename bij de meest gebruikte diersoorten zoals varkens, kippen en koeien, terwijl koudbloedige soorten efficiënter zijn. Een omschakeling van gebruikte diersoort kan leiden tot een grote toename in eiwitefficiëntie, waardoor het mogelijk wordt om meer met minder te produceren.

Datum:1 okt 2008 →  3 dec 2015
Trefwoorden:Environmental Ethics, Sustainable Food Production, Food Ethics, Agricultural Ethics
Disciplines:Andere filosofie, ethiek en religiestudies niet elders geclassificeerd, Theorie en methodologie in de filosofie, Filosofie, Ethiek
Project type:PhD project