< Terug naar vorige pagina

Project

Expressietheorie in de Anglo-Amerikaanse academie en haar discursieve context, jaren 1880-1920.

Deze doctoraatsverhandeling onderzoekt de onderlinge verhouding tussen literatuur en retoriek in de Angelsaksische wereld in de periode 1900 tot 1940. De studie stelt het klassieke verhaal over de antiretorische houding van modernistische schrijvers in vraag. De dominante visie is immers dat de literaire stroming van het modernisme rebelleerde tegen de conventies van het verleden, poëtische taal radicaal vernieuwde, and absolute autonomie afkondigde voor het literaire kunstwerk. Een cruciaal aspect van deze houding zou de definitieve verwerping van de retoriek geweest zijn: door taal en literatuur te ontdoen van retorische formules en van collectieve expressiecodes wisten de modernisten de schrijver (en het woord zelf) te bevrijden van artificiële regels op het gebied van stijl, decorum en dictie. Deze verhandeling biedt echter een alternatieve visie aan door zich toe te leggen op de eigenlijke staat van de retoriek en op de aard van specifieke retorische praktijken in het begin van de twintigste eeuw, alsook op de veelsoortige interactievormen tussen deze praktijken en modernistische literatuur. Zij toont daarmee aan dat modernistische schrijvers hun literaire werk niet zagen in oppositie, maar in overeenkomst met vroeg-twintigste-eeuwse retoriek.

De verschillende hoofdstukken in deze verhandeling bestuderen diverse manieren waarop dit gebeurde aan de hand van vormen van publiek spreken in verscheidene maatschappelijke domeinen: onderwijs, politiek, etnische subjectiviteit, en technologische media. Een specifieke retorische praktijk wordt gekoppeld aan elk van deze domeinen: ‘elocutie’ in het onderwijs, de massatoespraak in de democratische politiek, de kerkelijke preek in het Afro-Amerikaanse discours rond ras en subjectiviteit, en de retoriek van de opgenomen en uitgezonden stem in de nieuwe media.

De studie van academische discipline genaamd ‘elocutie’—het luidop voordragen van literaire teksten—zorgt voor een herziening van het wijdverspreide idee dat het ontstaan van de moderne literatuurwetenschap (met het ‘Practical’ of ‘New Criticism’) een einde stelde aan het luidop, retorisch lezen als ernstige kritische praktijk. Een nader onderzoek van de geschiedenis van ‘elocutie’ en van de banden die het had met andere academische disciplines toont aan dat de laat-negentiende- en vroeg-twintigste-eeuwse elocutiepraktijk van figuren zoals Samuel Silas Curry, Solomon Henry Clark en Elsie Fogerty zichzelf duidelijk had aangepast aan de noden en de smaak van de moderne tijd. Bovendien incorporeerden modernistische schrijvers van de zogenaamde Amerikaanse ‘New Poetry’ (Vachel Lindsay, Carl Sandburg en Amy Lowell), maar ook William Carlos Williams, William Butler Yeats, Ezra Pound en James Joyce de theorie en de praktijk van elocutie in hun poëtica en in hun eigen performances van poëzie.

De vocale en lichamelijke retoriek eigen aan politieke massaspeeches werd door de Britse schrijver Wyndham Lewis op haast obsessieve wijze gehekeld, maar daarmee ook gedocumenteerd en geësthetiseerd. De stijl van de politieke retoriek in de vroege twintigste eeuw was natuurlijk onderhevig aan verandering gestuurd door politieke veranderingen: gevestigde ‘Members of Parliament’ zagen zich genoodzaakt om hun stijl buiten het parlement aan te passen aan het massale kiespubliek van de democratie. Zowel eigentijdse sociologen als literaire schrijvers zoals Lewis detecteerden deze veranderingen en verkenden het mechanisme en de stijl van politieke massaretoriek.

Afro-Amerikaanse schrijvers incorporeerden and bewerkten in hun werk de ‘zwarte’ preek. Dit was een retorisch genre dat gebruikt werd als het ultieme middel voor een emancipatorisch discours rond raciale subjectiviteit. Kunstenaars en schrijvers van de zogenaamde ‘Harlem Renaissance’ claimden de zwarte preek en de performancestijl van de Afro-Amerikaanse predikant als de essentiële Afro-Amerikaanse bijdrage aan de Amerikaanse cultuur, ook al was de preek in wezen een oud genre van de Westerse retorische traditie. Het was in het werk van modernistische dichters zoals James Weldon Johnson en Langston Hughes dat de preek gereconceptualiseerd werd als Afro-Amerikaanse poëzie.

De nieuwe technologische media van rond de eeuwwisseling, tenslotte, introduceerden een nieuwe oraliteit waarvoor nieuwe retorische vormen uitgevonden moesten worden. De fonograaf, de film en de radio zetten de normaal geachte verhoudingen tussen stem en lichaam en tussen spreker en toehoorder zodanig op losse schroeven dat een brede ruimte ontstond waarin modernistische schrijvers allerlei experimenten konden uitvoeren. De fonograaf en de stille film maakten een nieuwe ‘zuiverheid’ mogelijk door in te zetten op slechts één menselijk zintuig en door respectievelijk de stem en het gesticulerende lichaam te isoleren. De Amerikaanse dichteres H.D. testte de mogelijkheden van de stille film en de fonograaf met een retoriek van symbolisch, gedepersonaliseerd stemgebruik en beweging. T.S. Eliot legde zich dan weer toe op de radio: hij hield meer dan honderd radiolezingen op de BBC en hij gebruikte de unieke eigenschappen van het medium en de bijpassende retorische stijl in zijn zoektocht naar nieuwe vormen van poëtische communicatie, vooral onder de noemer van ‘poëtisch drama’, in de jaren 1920 en 1930.

Retoriek was dus niet “dood” aan het begin van de twintigste eeuw, zoals historische overzichten van de klassieke retorische traditie vaak suggereren. De retoriek had dan wel veel van haar prestige verloren, ze was geenszins zomaar verdwenen; ze was simpelweg van karakter veranderd. De retoriek was geen onveranderlijk geheel van theorieën en praktijken om van generatie op generatie door te geven. Publiek spreken bestond in allerlei gefragmenteerde praktijken aan het begin van de twintigste eeuw en moest steeds opnieuw geactualiseerd en geaffirmeerd worden. Modernistische schrijvers namen actief deel aan dit proces van constante vernieuwing en vergemeenschappelijking van vormen van publiek spreken.

Datum:1 okt 2011 →  30 sep 2015
Trefwoorden:Anglo-American, Expression, Expiring rhetoric
Disciplines:Talen, Literatuurwetenschappen, Theorie en methodologie van de talenstudies, Theorie en methodologie van de linguïstiek, Theorie en methodologie van de literatuurwetenschappen, Andere linguïstiek en literatuurwetenschappen
Project type:PhD project