< Terug naar vorige pagina

Project

De dimensionale structuur van vooroordelen. De invloed van persoonlijkheidskenmerken en de sociale omgeving op (veralgemeende) vooroordelen

Vooroordelen zijn een blijvend probleem in de Westerse samenleving. Bovendien beperken vooroordelen zich vaak niet tot één specifieke groep, maar zijn ze te veralgemenen naar verschillende soorten groepen. Personen die een negatieve houding hebben ten aanzien van immigranten of Joden zijn bijvoorbeeld ook geneigd vooroordelen te creëren ten opzichte van homoseksuelen en Moslims. In de woorden van Allport (1954, p. 69): “The fact that scapegoats of different breeds are so often harnessed together shows that it is the totality of prejudice that is important rather than specific accusations against single groups.” Deze totaliteit aan vooroordelen wordt ook wel “veralgemeend vooroordeel” genoemd, het centrale onderwerp van deze dissertatie. Als vooroordelen samen voorkomen, moeten ze ook op die manier bestudeerd worden. Het doel van de studies in dit doctoraat is meer inzicht te verwerven omtrent veralgemeende vooroordelen, i.e. de neiging om elke soort groep te devalueren, ongeacht diens karakteristieken, status of groepslidmaatschap.

Bestaand onderzoek wordt gekenmerkt door twee belangrijke lacunes: ten eerste is onderzoek naar veralgemeende vooroordelen bijna uitsluitend gericht op het verklaren van datgene dat alle groepen gemeenschappelijk hebben (de gemeenschappelijke component) zonder rekening te houden met de variantie uniek voor een specifiek soort vooroordeel (de groep-specifieke component). Ten tweede wordt de gemeenschappelijke component doorgaans uitsluitend toegewezen aan persoonskenmerken van het bevooroordeelde individu zoals persoonlijkheid, sociale dominantie en rechts-autoritarisme, zonder oog te hebben voor sociaal contextuele invloeden. Ondanks een toename in het onderzoek naar context factoren blijven deze studies gefocust op één groep-specifiek vooroordeel (bijvoorbeeld anti-immigranten houdingen) en negeren ze de gemeenschappelijkheid tussen vooroordelen. Onderzoek naar veralgemeende en groep-specifieke vooroordelen lijken dus ieder hun eigen weg te volgen.

Om aan deze lacunes tegemoet te komen, wordt een interdisciplinaire en geïntegreerde aanpak voorgesteld: Ten eerste impliceert het empirisch bewijs voor veralgemeende vooroordelen dat groep-specifieke vooroordelen niet op zichzelf bestudeerd mogen worden, maar eveneens dat deze niet gereduceerd kunnen worden tot één gemeenschappelijke component. Om die reden is het essentieel dat zowel de gemeenschappelijke als groep-specifieke component van vooroordelen simultaan gemodelleerd worden. Ten tweede moeten indicatoren van de sociale context – zoals economische indicatoren, culturele normen en waarden, politieke propaganda – geïntegreerd worden in vraagstukken in verband met de structuur, bestaansgronden en gevolgen van veralgemeende vooroordelen. Het is niet mogelijk om patronen van vooroordelen volledig te begrijpen zonder externe invloeden in rekening te brengen. Dit resulteert in volgende twee onderzoeksvragen: (1) Hoe zijn groep-specifieke vooroordelen geassocieerd en wat is de rol van omgevingsfactoren op de structuur van vooroordelen (i.e. de link tussen groep-specifieke vooroordelen)? (2) Wat zijn de contextuele triggers en gevolgen van de gemeenschappelijke en groep-specifieke component van vooroordelen? Drie aspecten van de sociale omgeving worden bestudeerd: de familiale omgeving, de intergroepscontext en de socio-culturele omgeving.

De belangrijkste resultaten kunnen als volgt worden samengevat: (1) Verschillende types van vooroordelen zijn positief geassocieerd, maar de exacte structuur van vooroordelen verschilt tussen samenlevingen. (2) De gelijkenis tussen ouders en kinderen is groter voor veralgemeende vooroordelen dan voor groeps-specifieke vooroordelen en wordt gemedieerd door ouder-kind gelijkenis in sociale dominantie en rechts-autoritarisme. Hoe sterker de politisering van de familie, hoe sterker de ouder-kind gelijkenis in vooroordelen en ideologische attitudes. (3) Naast een algemeen bevooroordeelde persoonlijkheid tonen individuen ook verschillende niveaus van vooroordelen tegenover verschillende uitgroepen, wat resulteert in een hiërarchie van vooroordelen. Deze volgorde is afhankelijk van de intergroepscontext, i.e. karakteristieken van de geviseerde groep, intergroepsrelaties, en hoe de samenleving deze groepen percipieert, behandelt, afbeeldt en stereotypeert. Bij wijze van voorbeeld: groepen die het meest positief/negatief worden afgebeeld in televisie nieuws zijn ook de groepen die het meest positief/negatief worden geëvalueerd door de publieke opinie. (4) De oorzaken en gevolgen van groep-specifieke vooroordelen kunnen niet zomaar veralgemeend worden naar verschillende uitgroepen. Vooroordelen ten opzichte van een specifieke groep kunnen verschillen van andere vooroordelen en dat is afhankelijk van context factoren zoals geschiedenis, tradities, economische situatie, politieke discoursen, en culturele waarden. De politieke gevolgen van groep-specifieke vooroordelen zijn eveneens afhankelijk van de specifieke socio-culturele en intergroepscontext van een samenleving. (5) Veralgemeende vooroordelen zijn eerder abstract en daardoor hoofdzakelijk bepaald door de persoonlijkheidskenmerken en ideologische attitudes van de bevooroordeelde groep, dus factoren die niet gerelateerd zijn aan de geviseerde groepen. Vooroordelen ten aanzien van specifieke groepen zijn concreter en daardoor hoofdzakelijk bepaald door situationele en contextuele factoren.

Ter conclusie, groep-specifieke vooroordelen staan niet op zichzelf (en mogen dus zo ook niet bestudeerd worden), maar ze komen ook niet voor als een psychologische eenheid. De overlap tussen verschillende soort vooroordelen is niet perfect en een significante groep-specifieke component moet erkend worden. Zo niet, dan gaat er belangrijke informatie verloren. Mensen hebben van nature de neiging om allerlei soorten uitgroepen negatief te beoordelen, maar tegelijkertijd hebben ze ook duidelijke redenen om hun evaluatie van groepen te differentiëren. In deze dissertatie werd aangetoond dat sociale omgevingsfactoren verantwoordelijk zijn voor dat laatste. Vandaar dat de belangrijkste conclusie is dat de context essentieel is om de structuur en inhoud van veralgemeende vooroordelen te begrijpen. Mechanismen van vooroordelen zijn niet universeel en kunnen niet zomaar toegepast worden op elk individu en binnen elke setting. De structuur van vooroordelen is dynamisch en onderhevig aan rechtvaardigings- en onderdrukkingsmechanismen aanwezig in de samenleving en moet daarom bestudeerd worden met aandacht voor de specifieke intergroepscontext. Om vooroordelen te begrijpen moet men weten hoe de verschillende geviseerde groepen gepercipieerd worden en wat bevooroordeelde mensen motiveert om negatieve attitudes tegenover deze groepen te creëren.


 

Datum:1 okt 2011 →  1 sep 2018
Trefwoorden:Generalized prejudice, Target-specific prejudice
Disciplines:Andere economie en bedrijfskunde, Burgerschap, immigratie en politieke ongelijkheid, Internationale en vergelijkende politiek, Multilevel governance, Nationale politiek, Politiek gedrag, Politieke organisaties en instellingen, Politieke theorie en methodologie, Openbaar bestuur, Andere politieke wetenschappen
Project type:PhD project