< Terug naar vorige pagina

Project

The Epistemic Puzzle of Perception. Conscious Experience, Higher-Order Beliefs, and Reliable Processes

Dit proefschrift valt theorieën van perceptuele rechtvaardiging aan diedit analyseren in termen van redenen en verdedigt de thesis dat perceptuele rechtvaardiging een vorm van redenvrije rechtvaardiging is. Een specifiek soort redenen, zoals bewuste ervaringen of factieve redenen, is niet noodzakelijk voor perceptuele rechtvaardiging. Wat wel noodzakelijk is, is dat het perceptuele proces van sensorische input tot overtuigingsoutput betrouwbaar is. Ik bereik deze conclusie als volgt. 

Hoofdstuk 1: De Argumenten vanuit Hallucinatie</>
Hoofdstuk 1 presenteert een sceptisch argument vanuit hallucinatie dat begint met een premisse over de (vermeende) introspectieve ononderscheidbaarheid van perceptie en hallucinatie en van daaruit concludeert dat perceptuele kennis onmogelijk is. Aan dit argument liggen enkele assumpties over de natuur van perceptuele rechtvaardiging ten grondslag en de verschillende reacties op het argument komen dan ook voort uit verschillende visies op perceptuele rechtvaardiging. Evidentialisme ('evidentialism') en dogmatisme verwerpen de assumptie dat hoe iemand iets toeschijnt op basis van ervaring niet voldoende reden geeft om kennis te vergaren, maar geven ieder een andere analyse van wat dit soort 'toeschijningen' inhouden. Epistemologisch disjunctivisme verwerpt de assumptie dat introspectieve ononderscheidbare ervaringen dezelfde redenen bieden, maar handhaaft het ideedat een bepaald type redenen, namelijke factieve redenen, noodzakelijk zijn voor perceptuele rechtvaardiging en kennis. Betrouwbaarheidstheorieën verwerpen de assumptie dat redenen noodzakelijk zijn voor perceptuelekennis, omdat volgens deze theorieën zelfs perceptuele rechtvaardiging verkregen kan worden zonder redenen zo lang het perceptueel systeem maarbetrouwbaar is.

Hoofdstuk 2: Evidentialisme </>
Hoofdstuk 2 begint met het introduceren van enkele motivaties voor experientialistische theorieen van perceptuele rechtvaardiging, zoals evidentialisme en dogmatisme, die beweren dat bewuste ervaringen als redenen dienen om perceptuele overtuigingen te rechtvaardigen. Deze motivaties hebben te maken met de verklaringskracht die deze theorieën hebben met betrekking tot twee intuïties: de 'Kwade Genius Intuïtie' en de 'Blindzicht Intuïtie'. De Kwade Genius Intuïtie stelt dat subjecten misleid door een kwade genius (die bewuste ervaringen oproept zoals in de Matrix) nog steeds gerechtvaardigde overtuigingen hebben, terwijl de Blindzicht Intuïtie stelt dat subjecten met blindzicht (die 'zien' zonder bewuste ervaringen te hebben) geen gerechtvaardigde overtuigingen hebben. Echter, experientialistische theorieen zijn geconfronteerd met een Sellarsiaans dilemma: als bewuste ervaringen als niet-propositioneel worden gezien, dan is de redengevende relatie die ze met overtuigingen hebben onduidelijk; maar als bewuste ervaringen als propositioneel worden gezien, dan is het ad hoc om te stellen dat ze als reden kunnen dienen zonder zelfgerechtvaardigd te zijn.

Na de presentatie van dit dilemma gaat hoofdstuk 2 verder in op evidentialisme, de theorie die voor de eerste hoorn van het dilemma kiest. Ik beargumenteer dat evidentialisme niet goed kan verklaren hoe een niet-propositionele ervaring een reden zou kunnen geven voor een specifieke overtuiging en ook niet kan verklaren hoe een specifieke overtuiging zou passen bij een set van redenen die gedeeltelijk bestaat uit niet-propositionele entiteiten. Hoewel een betrouwbaarheidsversie van evidentialisme hier beter mee om kan gaan, heeft zo'n soort theorie het probleem dat het in verschillende gevallen tegenintuïtieve oordelen velt over rechtvaarding en dat de gebruikte conceptie van redenen zo liberaal wordt dat het zelfs redenen toekent aan subjecten met blindzicht (waardoor de motivatie van de Blindzicht Intuitie vervalt). 

Hoofdstuk 3: Dogmatisme</>
Hoofdstuk 3 richt zich op varianten van dogmatisme, een theorie van perceptuele rechtvaardiging die kiest voor de tweede hoorn van het Sellarsiaanse dilemma. Volgens dogmatisme is een perceptuele ervaring met de propositionele inhoud dat P voldoende voor onmiddellijke prima facie rechtvaardiging van een overtuigingdat P. Ik beargumenteer eerst dat dogmatisme perceptuele ervaringen alscomplexe bewuste representationele toestanden moet zien om het verschiltussen beginners en experts te verklaren (alleen de tweede kan onmiddellijk zien dat iets bijvoorbeeld een grote bonte specht is) en 'het probleem van de gespikkelde kip' te omzeilen (het moet mogelijk zijn om te zien dat een kip veel spikkels heeft zonder te zien hoeveel spikkels de kip precies heeft). Daarna beargumenteer ik dat er nog steeds een onbeantwoorde uitdaging voor dogmatisme overblijft dat ik het 'probleem van speciaalheid' noem: dogmatisme moet verklaren wat er zo speciaal is aan perceptuele ervaring dat het in staat stelt om, in tegenstelling tot verlangens en verbeeldingen, als reden te dienen zonder dat het, in tegenstelling tot overtuigingen, zelf gerechtvaardigd hoeft te zijn. 

Fenomenalistische antwoorden, die wijzen op een speciale fenomenale eigenschap van ervaring, werken niet, omdat ze ofwel geen eigenschap aanwijzen die specifiek is voor perceptie, ofwel een eigenschap aanwijzen die te reduceren valt (of mogelijk veroorzaakt wordt door) andere overtuigingen. In beide gevallen zou dogmatisme het onwenselijke gevolg hebben dat bijvoorbeeld verbeelding in staat wordt gesteld om overtuigingen te rechtvaardigen. Bovendien moeten fenomenalisten ook verklaren waarom fenomenale eigenschappen van ervaringen überhaupt relevant zijn voor rechtvaardiging. Dit laatste punt wordt geïllustreerd door een nieuwe versie van het probleem van de gespikkelde kip: als een perceptuele ervaring dat P niet op een betrouwbare manier verbonden is met het feit dat P of de overtuiging dat P, dan zullen de overtuigingen gebaseerd op deze ervaring niet gerechtvaardigd zijn. En als deze betrouwbare connectietussen ervaring en feit wordt veronderstelt, verliest men de motivatie van de Kwade Genius Intuïtie. 
 
Hoofdstuk 4: Epistemologisch Disjunctivisme</>
Gezien de problemen van experientialistische theorieën van perceptuele rechtvaardiging bekijkt hoofdstuk 4 een ander soort theorie die ook vasthoudt aan de noodzakelijkheid van redenen: epistemologisch disjunctivisme. Volgens de Gerechtvaardigde Ware Overtuiging (GWO) variant van Epistemologisch Disjunctivisme (GWO-ED) is het feit dat ik zie dat P de factieve en reflectief toegankelijke reden op basis waarvan ik weet dat P. Ik beargumenteer dat GWO-ED enkele grote problemen heeft: ten eerste heeft het geen goed antwoord op het 'basis probleem' (als zien dat P een specifieke manier van weten dat P is, dan kan het niet ook de basis zijn op grond waarvan men weet dat P); ten tweede heeft het geen verklaring voor de Kwade Genius Intuïtie; ten derde wordt het geconfronteerd met het probleem van overintellectualizering; en ten vierde heeft het geen goede uitleg van wat het inhoudt om reflectieve toegang tot redenen te hebben. 

Kennis Eerst Epistemologisch Disjunctivisme (KE-ED) beweert daarentegen dat zien dat P gewoon een specifieke manier van weten dat P is. Het feit dat ik zie dat P biedt meeen rechtvaardiging voor mijn overtuiging dat P, ook al is toegang tot dit feit niet noodzakelijk voor de kennis dat P zelf. Hoewel deze theorie bijna alle bovenstaande problemen oplost, heeft het ook enkele eigen problemen: de notie van rechtvaardiging is in deze theorie zo sterk dat het kennis impliceert maar zelf niet door kennis wordt geimpliceerd. Dit betekent dat KE-ED ook aanloopt tegen een probleem van overintellectualizering met betrekking tot perceptuele rechtvaardiging en dat KE-ED ook moeite heeft met een verklaring van de Kwade Genius Intuïtie. 

Ondanks de bovenstaande problemen lijkt ED wel iets op het spoor te zijn met het idee dat reflectieve capaciteiten belangrijk zijn voor perceptuele rechtvaardiging. Door middel van dit soort capaciteiten kan men een alternatieve verklaring geven voor de Blindzicht Intuïtie die geen gebruik maakt van redenen op basis van bewuste ervaringen: subjecten met blindzicht zijn epistemisch slechter af dan normale subjecten, omdat ze niet weten hoe ze hun perceptuele overtuigingen vormen. Als dit soort reflectieve kennis een speciale wijze van rechtvaardiging biedt, dan kan menstellen dat subjecten met blindzicht dit soort rechtvaardiging missen. 

Hoofdstuk 5: Betrouwbaarheidstheorie </>
Na het tonen van de problemen van verscheidene theorieën van perceptuele rechtvaardiging die zich beroepen op de noodzakelijkheid van redenen, introduceert hoofdstuk 5 een redenvrije theorie van perceptuele rechtvaardiging:betrouwbaarheidstheorie. De klassieke versie van deze theorie beweert dat de betrouwbaarheid van het cognitieve proces dat tot overtuigingen leidt zowel noodzakelijk als voldoende is voor de prima facie rechtvaardiging van een specifieke set van overtuigingen, namelijk, die overtuigingen die uit overtuigingsonafhankelijke processen zijn ontstaan. Twee klassieke vooraanstaande problemen voor deze theorie bestaan uit tegenvoorbeelden tegen de noodzakelijkheidsclaim (helderziendheidsgevallen zoals Blindzicht) en voldoende-claim (kwade genius) van betrouwbaarheid voor rechtvaardiging. Hoewel het 'Generaliteitsprobleem' enkele moeilijkheden opwerpt voor betrouwbaarheidstheorie, lijken deze moeilijkheden niet onoverkomelijk. 

Het tweede gedeelte van hoofdstuk 5 richt zich op een modernere variant van betrouwbaarheidstheorie, Inferentiele Betrouwbaarheidstheorie (IB), die speciaal bedoeld is als antwoord op helderziendheidsgevallen. Volgens IB moet er een onderscheid gemaakt worden tussen basisovertuigingen en niet-basisovertuigingen, waarbij  basisovertuigingen voortkomen uit de niet-inferentiele operatie van een inferentieel ondoorzichtig cognitief systeem dat zich op een natuurlijke wijze ontwikkeld heeft. Betrouwbaarheid is alleen voldoende voor de rechtvaardiging van dit soort basisovertuigingen, terwijl niet-basisovertuigingen ook nog de vervulling van andere condities voor rechtvaardiging vereisen. 

Dit verschil tussen basis en niet-basisovertuigingen is bedoeld om helderziendheidsgevallen te beantwoorden, omdat dit soort gevallen volgens IB gaan over niet-basisovertuigingen en betrouwbaarheid alleen niet voldoende is voor de rechtvaardiging van dit soort overtuigingen. Echter, ik beargumenteer dat IB deze overtuigingen alleen als niet-basisovertuigingen beschouwt vanwege een slecht gemotiveerde etiologische conditie (namelijk, dat de systemen die basisovertuigingen veroorzaken zich op een natuurlijke wijze ontwikkeld hebben). In tegenstelling totwat deze conditie beweert, lijkt het erop dat overtuigingen zelfs gerechtvaardigd kunnen zijn als ze geproduceerd worden door onnatuurlijk ontwikkelde cognitieve systemen (denk aan artificiele implantaten of mutaties). Dus zelfs als de inferentiele betrouwbaarheidstheoreticus in principe gelijk heeft in het onderscheid tussen basis en niet-basisovertuigingen, dan nog heeft het een andere reactie nodig op gevallen van helderziendheid. 

Hoofdstuk 6: Bijvallen voor Betrouwbaarheidstheorie</>
Hoofdstuk 6 verbetert IB's opvatting van rechtvaardiging door een alternatief antwoord op de gevallen van helderziendheid en kwade genius te formuleren. Dit alternatieve antwoord vertrekt vanuit de empirischplausibele assumptie dat we weten dat we iets zien wanneer we iets zienop basis van een onbewust monitoringsmechanisme in plaats van op basis van onze bewuste ervaringen. Ik beargumenteer dat het bestaan van zo'n monitoringsmechanisme gebruikt kan worden om te verklaren waarom helderziendheidsgevallen (zoals Blindzicht) te maken hebben met ontkrachting vanrechtvaardiging in plaats van de afwezigheid van rechtvaardiging: overtuigingen die zonder aanwijsbare grond in ons opkomen zullen door ons monitoringsmechanisme als onbetrouwbaar worden bestempeld, waardoor de rechtvaardiging van die overtuigingen zal worden ontkracht. Ik beargumenteerook dat dit soort ontkrachtingen zelfs moeten kunnen voorkomen als het monitoringsmechanisme niet helemaal correct werkt. 

Deze ontkrachtingstheorie van helderziendheidsgevallen is te verkiezen over verschillende externalistische alternatieven. Betrouwbaarheid relativeren ten opzichte van een specifieke (set) wereld(en) lijkt ad hoc, en verdere vereisten voor rechtvaardiging naast betrouwbaarheid, zoals redenen, cognitieve integratie, of teleologie, lijken allemaal niet noodzakelijk en zijn bovendien vatbaar voor nieuwe variaties van helderziendheidsgevallen. 

Naast deze reactie op helderziendheidsgevallen, geef ik ook een alternatieve verklaring van de Kwade Genius Intuïtie. Volgens deze verklaring heeft intuïtie het in dit geval mis, omdat we een verkeerdbeeld van rechtvaardiging hanteren volgens welke rechtvaardiging noodzakelijk met ervaringsredenen te maken heeft. Dit verkeerde beeld kan verklaard worden door het feit dat onze ervaringen actueel betrouwbaar verbonden zijn met de feiten en doordat redenen op basis van ervaring (lijkente) worden gegeven wanneer onze kennisclaims worden aangevallen. Als dit een juiste analyse is van hoe de Kwade Genius Intuitie ontstaat, dan kan deze niet langer gebruikt worden tegen IB omdat deze theorie dit beeld van rechtvaardiging verwerpt. 

Met behulp van IB wordt hetmogelijk om te zien dat vele assumpties uit het epistemologisch argument vanuit hallucinatie problematisch zijn. Redenen zijn niet noodzakelijkvoor kennis, omdat zelfs rechtvaardiging dit soort redenen niet vereist. Bovendien is het vaak mogelijk om te weten of we zien dat P of hallucineren dat P als we IB toepassen op introspectieve kennis, waardoor perceptie en hallucinatie dus meestal niet ononderscheidbaar zijn. Wanneer wede alternatieven op tafel hebben liggen, blijkt dat dit argument vanuithallucinatie gedreven wordt door internalistische assumpties over kennis en rechtvaardiging die men zeker niet zou moeten accepteren.
Datum:12 jan 2012 →  31 dec 2014
Trefwoorden:Epistemic Puzzle of Perception
Project type:PhD project