Project
Archeologische Syntheseonderzoek 2019 - Conflictarcheologie van de Tweede Wereldoorlog in Vlaanderen
Sinds het begin van de 21ste eeuw was er een enorme vooruitgang op het vlak
van de conflictarcheologie van de Eerste Wereldoorlog (Van Hollebeeke,
Stichelbaut et al. 2014) diverse initiatieven van de Vlaamse Overheid (de Meyer
and Demeyere 2006, Dewilde 2006, Dewilde, de Meyer et al. 2007, Dewilde,
Verboven et al. 2016), een groeiende academische interesse aan universiteiten
(Note, Saey et al. 2019, Stichelbaut, Note et al. 2019, Van den Berghe, Gheyle et
al. 2019) en het doorstromen van deze interesse en expertise naar de
commerciële sector (Stichelbaut, Verdegem et al. 2018, Verdegem, Dewilde et
al. 2018, Verdegem, Dewilde et al. 2018). Dit werd nog versterkt door de
eeuwherdenking, populaire media (Onder Vlaamse Velden, ‘he Big Dig’en
andere documentaires), crowdfunding‐acties (Dig ‘ill 80’ en de tentoonstelling
‘poren van oorlog’in het In Flanders Fields Museum (Stichelbaut 2018).
Vlaanderen speelt hiermee een prominente rol in het internationaal sterk
toenemende onderzoeksveld van de interdisciplinaire conflictarcheologie
(Saunders 2002, Dewilde, de Meyer et al. 2007, Saunders 2007, Desfossés,
Jacques et al. 2008). Er zijn zowel op het vlak van de niet‐invasieve
archeologische prospectie (Stichelbaut, Gheyle et al. 2017, Stichelbaut, Note et
al. 2017, Gheyle, Stichelbaut et al. 2018), opgravingen van materiële resten van
de stellingenoorlog (Verdegem, Dewilde et al. 2018), het bergen van
oorlogsslachteroffers (Verdegem, Dewilde et al. 2018) en de analyse van
materiële cultuur enorme stappen voorwaarts gezet (Bracke, Gheyle et al. 2018,
Bracke, Gheyle et al. 2018).
We kunnen stellen dat de archeologie van WO1 nu integraal deel uitmaakt van
mainstream archeologisch onderzoek en dat het concept van het ‘andschap als
Laatste Getuige’(Chielens 2006, Chielens, Dendooven et al. 2006) –voor het
eerst geïntroduceerd 88 jaar na het einde van het conflict ‐algemeen wordt
aanvaard en overgenomen door zowel het archeologische werkveld als het
beleid (Verboven 2012, Himpe 2014). Samengevat is er een enorm fundament
gelegd voor hoogwaardig onderzoek naar conflictarcheologie in Vlaanderen. Er
zijn niet alleen tal van opgravingen uitgevoerd, verschillende wetenschappelijke
onderzoeken uitgevoerd maar er is tevens een draagvlak gecreëerd bij het brede
publiek, men kan zich iets voorstellen bij de archeologie van de recente periodes.
Bovendien zorgt de jaarlijkse studiedag ‘onflict in Contact’voor een
verspreiding van de resultanten binnen het archeologische werkveld.
In 2020 zal het 80 jaar geleden zijn dat de Tweede Wereldoorlog in België startte.
Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen België binnen, waarna een vier jaar lange
periode van bezetting volgde. De huidige stand van zaken met betrekking tot de
archeologie van WO2 in Vlaanderen staat in zeer schril contract met de expertise
die opgebouwd werd met betrekking tot WO1 en het beeld dat hierboven werd
geschetst.
Ook voor dit tweede wereldwijde conflict geldt ondertussen dat het landschap
en het archeologische bodemarchief als de allerlaatste getuigen van dit conflict
overblijven. In de omringende buurlanden is er reeds sinds het begin van deze
eeuw aandacht voor de materiële restanten van WO2. Het voortouw werd
genomen in Groot‐Brittannië, waar universiteiten conflictarcheologie zelfs in
hun curriculum hebben opgenomen1 (Saunders 2012) en er al vroeg aandacht
was voor moderne conflicten (Dobinson, Lake et al. 1997). In Nederland lag de
klemtoon van in het begin logischerwijs meer op WO2 dan op WO1 (Brouwers
2011, Van Der Schriek 2015). Ook in Frankrijk zijn de eerste onderzoeken
ondertussen van start gegaan 2, waarbij er niet alleen onderzoeken zijn naar de
slagvelden in Normandië maar tevens uitgebreide aandacht is voor het
archeologisch onderzoek naar krijgsgevangenen‐en interneringskampen (Myers
2008). In Normandië werden eerder geofysische prospecties uitgevoerd op de
slagvelden aan de landingsstranden en het onmiddellijke hinterland (Gaffney,
Gater et al. 2004) en wordt gewerkt een exhaustieve inventaris van WO2
erfgoed.
In Vlaanderen is het pas sinds het laatste decennium dat er sporadisch
onderzoek wordt verricht naar archeologische resten van WO2. In de
beginperiode ging het hoofdzakelijk om toevalsvondsten bij opgravingen van
meer traditionele archeologische sites (De Clercq, Deschieter et al. 2001,
Stichelbaut and Hoorne 2008, De Logi and Schynkel 2010). Ondertussen zijn
tientallen archeologische terreinonderzoeken uitgevoerd op conflictsites uit
1940‐45, en vormen de sites uit WO2 aan de kust (Atlantikwall) ook regelmatig
het onderwerp van desktopstudies en archeologienota’.
Als er al gericht onderzoek gebeurt, is dat meestal door buitenlandse
onderzoeksploegen, bijvoorbeeld over het Ardennenoffensief of The Battle of
the Bulge (Passmore and Harrison 2008), is het zeer site‐gericht en beperkt tot
een klein oppervlak. Dat kan ook gezegd worden van het onderzoek naar crash
sites, een specifieke discipline die steeds professioneler wordt (Reyns, Ceulaers
et al. 2013, De Decker 2017). Ook voor de Belgische kust worden sporadisch
archeologische vondsten gedaan. Zo werden recent vijf vliegtuigwrakken
gevonden door het VLIZ3 en is er het werk van maritiem archeologen Sven van
Haelst en Thomas Termote. Gezien de specifieke noden en methodologieën van
dit maritiem archeologisch onderzoek in de Noordzee zullen we ons in dit project
beperken tot de stranden, waar regelmatig strandversperringen uit WO2
aangetroffen worden bij zandwerken (mondelinge informatie conservator
Mathieu Demeyer). De Onderzoeksbalans Archeologie van het Agentschap
Onroerend Erfgoed gaf ruime aandacht voor WO1 en eerdere slagvelden, maar
WO2 werd bijna helemaal niet vermeld (een passage over architectuur en
herdenking buiten beschouwing gelaten). Dit project zal interessante informatie
aanleveren die een volledig ander beeld schept van de status van het onderzoek
naar WO2.
Op het eerste zicht zijn er veel gelijkenissen tussen de archeologie van beide
Wereldoorlogen. Het gaat in beide gevallen om archeologische sites die te
maken hebben met militaire verdedigingswerken en infrastructuur in het
achterland, vluchtige sporen die te maken hebben met de gevoerde strijd,
militaire bezetting, dagelijkse leven (afvalcontexten) etc. Beide disciplines zijn
sterk interdisciplinair en kunnen vaak meer dan het geval is voor andere
disciplines rekenen op een veelheid aan historische, cartografische en
fotografische bronnen. In se zijn het echter zeer verschillende conflicten, met
verschillende materiële resten. Waar WO1 een 4 jaar lang durende strijd is die
vooral tot een hoogtepunt kwam in de stellingenoorlog in de Westhoek, is WO2
vereenvoudigd op te splitsen in drie grote fases waarbij we mogelijk erfgoed
verwachten: de aanloop naar het conflict en de inval, de bezetting met uitbouw
van militaire infrastructuur en logistiek, en de bevrijdingsoffensieven. Ook de
schaalgrootte en de aard van het conflict was anders: een meer mobiele oorlog
waarvan minder duidelijk is welke resten bewaard kunnen gebleven zijn. En
daartegenover staan de grootse materiële relicten zoals enorme kustbatterijen,
bunkercomplexen, talrijke vliegtuigwrakken en tientallen uitgestrekte
vliegvelden.
Waaruit bestaan de archeologische resten van de Tweede Wereldoorlog precies,
wat kunnen we verwachten? Wat zeggen de opgravingen die de laatste jaren
WO2‐archeologie hebben aangetroffen over die materiële cultuur? En wat zijn
de specifieke uitdagingen van deze moderne conflictarcheologie? Dit zijn enkele
van de belangrijkste vragen die we willen antwoorden door een onderzoek van
de ‘rijze literatuur’te koppelen aan niet‐invasieve onderzoeksmethodes
(historische luchtfotografie & lidar analyses). Het project zal een voortrekkersrol
spelen, en de resultaten zullen helpen om een koers uit te zetten waar we in de
nabije toekomst met deze discipline naartoe willen en kunnen gaan.