Title Participants Abstract "A Registration Approach to Endoscopic Laser Speckle Contrast Imaging for Intrauterine Visualisation of Placental Vessels" "Jan Deprest, Tom Vercauteren" "©Springer International Publishing Switzerland 2015 Intrauterine interventions such as twin-to-twin transfusion syndrome procedure require accurate mapping of the fetal placental vasculature to ensure complete photocoagulation of vascular anastomoses. However, surgeons are currently limited to fetoscopy and external ultrasound imaging, which are unable to accurately identify all vessels especially those that are narrow and at the periphery. Laser speckle contrast imaging (LSCI) is an optical method for imaging blood flow that is emerging as an intraoperative tool for neurosurgery. Here we explore the application of LSCI to minimally invasive fetal surgery, with an endoscopic LSCI system based on a 2.7-mm-diameter fetoscope. We establish using an optical phantom that it can image flow in 1-mm-diameter vessels as far as 4 mm below the surface. We demonstrate that a spatiotemporal algorithm produces the clearest images of vessels within 200 ms, and that speckle contrast images can be accurately registered using groupwise registration to correct for significant motion of target or probe. When tested on a perfused term ex vivo human placenta, our endoscopic LSCI system revealed small capillaries not evident in the fetoscopic images." "Influence of different narrative instructions to record the occlusal contact with silicone registration materials" "Toon De Laat" "This study examined the influence of narrative instructions on the occlusal contact area, occlusal contact point and masticatory muscle activities in normal subjects. Twelve healthy men and 12 healthy women with no more than one missing tooth per quadrant participated. Surface EMG was recorded from the masseter and temporal muscle. As a control measurement, intercuspal position was maintained to produce a habitual clenching record (NCR) while the occlusal contact area and occlusal contact point was recorded by means of silicone material. Subsequently, the occlusal contact area was recorded with the narrative instruction for minimum clenching record (MCR), light clenching record (LCR) and strong clenching record (HCR). While the EMG activity (%MVC) increased modestly from MCR to LCR (from 9·3 ± 2·0% to 11·5 ± 1·5%), the occlusal contact area increased rapidly (from 17·2 ± 11·3 mm(2) to 26·8 ± 15·6 mm(2) ) (P " "Influence of the thickness of silicone registration material as a means for occlusal contact examination - an explorative study with different tooth clenching intensities" "Toon De Laat" "This study explored the influence of the thickness of silicone registration material on evaluation of the occlusal contact area and number of occlusal contact points, during increasing tooth clenching conditions in normal subjects. Twenty-four subjects with no more than one missing tooth per quadrant participated. Surface electro-myography was recorded from the masseter muscle. As a baseline measurement, intercuspal position was maintained with minimal force, and occlusal contact was recorded using blue silicone material. Occlusal contact was also recorded at 20% maximum voluntary contraction (MVC) and 40% MVC using visual feedback. The occlusal contact area and number of occlusal contact points were analysed using five levels of thickness of silicone registration material: Level 1 (0-149 μm); Level 2 (0-89 μm); Level 3 (0-49 μm); Level 4 (0-29 μm); and Level 5 (0-4 μm). The anterior part and the left and right posterior regions of the dental arch were analysed separately. At all detection levels, the occlusal contact area significantly increased from baseline to 20% MVC and to 40% MVC in the molar area (P " "Supporting Contact Tracing by Privacy-Friendly Registration at Catering Facilities" "Dave Singelée, Michiel Willocx, Jorn Lapon, Vincent Naessens" "De maatschap : van contract naar instituut?" "Simon Landuyt, Felix Desmyttere, Laura Maes" "De bijdrage gaat in op de wijzigingen die de laatste jaren zijn aangebracht aan het juridische kader waaraan de maatschap zonder rechtspersoonlijkheid onderworpen is. Het WVV heeft zijn invloed gehad op de maatschap, maar ook een aantal nieuwe regels op het vlak van de boekhouding, de inschrijvingsplicht in het KBO en de registratie van uiteindelijke begunstigden in het UBO-register hebben belangrijke gevolgen voor de maatschap. In het licht van al deze zaken wordt nagegaan of de flexibele BV een alternatief kan zijn voor de maatschap die specifiek gebruikt wordt bij familiale vermogensplanning." "Recht en elektronische handel" "Dit boek behandelt de belangrijkste juridische en fiscale aandachtspunten die van belang zijn bij elektronische handel. Er wordt niet alleen stilgestaan bij de ""klassieke"" elektronische handelszaken, waarbij het uitstalraam door een virtueel raam is vervangen, maar er wordt tevens aandacht besteed aan nieuwe vormen van elektronische handel zoals mobiele handel en de platformeconomie. Het boek behandelt elke juridisch relevante fase in de cyclus van elektronische handel. Eerst wordt er ingegaan op de juridische aandachtspunten bij het opzetten van een online handel, zoals de registratie van een domeinnaam, het deponeren van een merk en het sluiten van contracten met dienstverleners voor bijvoorbeeld hosting en ontwikkeling van de website. Ook wordt er meer in detail ingegaan op een specifiek ICT-contract, namelijk het cloudcomputingcontract. Vervolgens behandelen de auteurs de juridische vragen rond het uitbaten van een elektronische handelszaak, van het online bestelproces tot het elektronisch betalen en de facturatie. Vanzelfsprekend wordt de nodige aandacht besteed aan online reclame en de verwerking van persoonsgegevens. Er wordt tevens ingegaan op de fiscale aandachtspunten rond elektronische handel. Zowel directe als indirecte belastingvragen komen aan bod. In een laatste deel wordt er ten slotte stilgestaan bij de problematiek van mogelijke geschillen en aansprakelijkheidsclaims, waarbij aandacht wordt besteed aan toepasselijk recht en de trend van online geschillenbeslechting. Ten slotte werpen de auteurs alvast een blik in de toekomst met de nakende regulering van artificiële intelligentie." "Behind the fronstage. The development of an empowering academic collaborative centre." "Roos Steens" "Samenvatting 1.1Probleemstelling en doel In de Vlaamse Jeugdhulp en in het bijzonder binnen contextbegeleiding wordt steeds meer gebruik gemaakt van ‘evidence-based interventies’: FFT, MST, NPT, VHT, OVG, IOG, etc. Hoewel heel wat organisaties investeerden in deze programma’s (die vaak gecertificeerd zijn en dus duur), toont outcome-onderzoek wisselende resultaten. Programma’s worden bijgevolg opgenomen en vervolgens weer verwijderd uit databanken van effectieve sociale interventies (bijv. deze van het Nederlands Jeugdinstituut). Dit creëert heel wat wederzijdse frustraties bij managers, praktijkwerkers en onderzoekers en heeft mogelijk de kloof tussen onderzoek en praktijk alleen maar vergroot. Om deze kloof te overbruggen en als reactie op de kritische stemmen ten aanzien van deze wel erg enge benadering van evidence-based practice, zien we in allerlei landen steeds meer samenwerkingsverbanden ontstaan tussen onderzoek en praktijk. Hoewel deze samenwerkingsverbanden onderzoekers de kans geven om dichter bij de complexiteit, ambiguïteit en onzekerheid van de dagelijkse sociaal werkpraktijk te komen, zien we dat deze projecten blijven hangen op de ‘front stage’ van de sociaal werkpraktijk: hoe deze wordt beschreven in dossiers, registratiesystemen, logboeken, etc. of hoe deze wordt verteld door de betrokken stakeholders. Maar wat met de onbewuste handelingen, de blinde vlekken, de spanningsvelden, etc.? Is het mogelijk dat het precies is wat achter deze ‘frontstage’ schuilt dat de wisselende resultaten van effectiviteitsonderzoek kan verklaren? Diezelfde nadruk op de ‘front stage’ zien we terugkomen op een ander niveau. Hoewel samenwerking zowel een mode- als codewoord lijkt te zijn in het hedendaagse sociaal werkonderzoek, is er binnen het vakgebied weinig bekend over de concrete implementatie van dergelijke samenwerkingsverbanden: de spanningsvelden, blinde vlekken, onderliggende processen, de precieze impact, etc. Partnerschappen krijgen hiermee de allure van een ‘magische oplossing’ om voorbij de kloof tussen onderzoek en praktijk te evolueren. Deze thesis omvat een diepgaande en multidimensionale reflectie op de ontwikkeling van een lokaal samenwerkingsverband tussen Jeugdzorg Emmaüs en twee onderzoeksinstellingen van de KU Leuven: LUCAS en HIVA. Meer specifiek is er een wisselende focus op de onderliggende processen, de inhoud, de impact en de ethische uitdagingen in het samenwerkingsverband. Van hieruit kan de kennis over samenwerkingsverbanden tussen onderzoek en praktijk worden uitgediept en kan de conceptualisering worden versterkt. 1.2Centrale inzichten In het algemeen dagen de onderzoeksresultaten de manier uit waarop samenwerkingsverbanden tussen onderzoek en praktijk vaak worden voorgesteld: als verschillende stakeholders die harmonieus samenwerken vanuit een gedeelde visie (Aarons et al. 2014: 915). Deze studie illustreert hoe een partnerschap niet iets statisch is, maar juist iets zeer dynamisch dat voortdurend wordt gecreëerd in de interacties tussen onderzoekers en praktijkwerkers en gepaard gaat met een voortdurend spanningsveld. Het dubbel proces van ‘begrenzen’ (= vasthouden aan de eigen identiteit, doelen, etc. wat gepaard gaat met conflicten, machtsstrijd, onderhandelingsprocessen, etc.) en ‘overbruggen’ (= flexibiliteit, elkaar tegemoet komen, met een investering in informele contacten, relatieopbouw, etc.) blijkt hierbij cruciaal. Deze inzichten bekritiseren een te oppervlakkige invulling van het co-creatie raamwerk dat veronderstelt dat grenzen tussen onderzoek en praktijk zomaar vervagen. Tegelijkertijd bekritiseert het ook een te strikt vasthouden van grenzen: een zekere flexibiliteit en openheid is immers nodig om tot werkelijk contact te kunnen komen tussen beide werelden. Juist door dit dubbel proces van begrenzen en overbruggen, wordt het mogelijk toegang te krijgen tot de ‘backstage’ van de alledaagse sociaal werkpraktijk. En precies in deze backstage kunnen we zicht krijgen op het achterliggende radarwerk van complexe sociale interventies: de kleine momenten van afstemming, de praktische ondersteuning, de informele babbels, etc. die praktijkwerkers en cliënten met elkaar verbinden en een diepgaande impact hebben op hoe interventies worden ontvangen door cliënten. Het is echter ook in deze ‘backstage’ dat contextfactoren met elkaar gaan interageren. In de studie naar intensieve pedagogische thuisbegeleiding zagen we bijvoorbeeld een impact van factoren op verschillende niveaus: de sociale beeldvorming, de familiegeschiedenis en de cumulatie van problemen, de mate van hoop bij gezinnen, het gevoel van dwang maar ook de organisatorische verwachtingen, leiderschap, procedures, etc. Binnen deze verschillende contextlagen krijgt het IPT-programma vorm. Hierbij zien we voornamelijk in de eerste contacten een versmalling van de interventie met een nadruk op papierwerk, technische interventies, etc. en minder ruimte voor de afstemming met het gezin. Dit herstelt zich tijdens de begeleidingsfase: sociaal werkers hebben hier meer oog voor het tempo van het gezin, investeren in praktische hulp, etc. Deze waardevolle interventies verdwijnen echter uit het vizier tijdens de evaluatiefase. Zeer bijzonder is het dat de families juist deze interventies aanduiden als het meest werkzaam, terwijl de sociaal werkers zich bijna schuldig voelen wanneer ze hier veel in hebben geïnvesteerd. Een voortdurend spanningsveld tussen het afstemmen met de cliënt en zijn leefwereld en het tegelijkertijd voldoen aan organisatorische verwachtingen (goede dossiers, smart-doelen, etc.) lijkt hierbij mee te spelen. Binnen een bredere context van managerialisme en transactioneel leiderschap kan deze evenwichtsoefening overhellen naar de kant van de organisatie en komt de afstemming met de cliënt onder druk te staan. De dialoog over deze ‘backstage’ is echter zeer rijk en brengt versterkingsprocessen op gang op verschillende niveaus (‘power from within’, ‘power with’, ‘power to’). Praktijkwerkers vertellen hoe het samenwerkingsproject processen van zelfreflectie teweeg heeft gebracht, hen bewuster heeft gemaakt en hen meer theoretische grond heeft gegeven. Ze geven ook aan hoe ze meer de samenwerking opzoeken met hun cliënt, maar ook met collega’s. Tot slot beschrijven ze hoe ze zich sterker voelen om op te komen voor de noden van gezinnen en hier met hun supervisors nadrukkelijker over onderhandelen. Deze versterkingsprocessen zijn echter zeer individueel bepaald en dringen niet altijd door tot alle niveaus van een organisatie. De voortdurende evenwichtsoefening tussen (h)erkenning en verstoring én een veilige leefomgeving met voortdurende feedback-loops en een praktijkonderzoeker die nabij is, zijn hierbij cruciaal. Elementen als controle, prestige of concurrentie kunnen deze veiligheid echter verstoren. Tot slot is het samenwerkingsverband en het betreden van de intieme sociaal werkpraktijk ook een ethische evenwichtsoefening. Verschillende uitdagingen zoals de validiteit van de informed consent (in hoeverre weten gezinnen waarvoor ze toestemming geven etc.), het risico dat cliënten of praktijkwerkers meer vertellen dan ze eigenlijk willen, de niet vanzelfsprekende dubbelheid van nabijheid en afstand, etc. maken de ontwikkeling van een samenwerkingsverband een complex proces dat je als praktijkwerker niet koud kan laten. 1.3Discussie Dit doctoraat sluit aan bij een aantal lopende discussies binnen het sociaal werkdomein: Over professionalisering, authenticiteit en veilige leeromgevingen. Verschillende auteurs binnen de sociaal werkdiscipline accentueren de nood aan een professionaliteit die niet enkel gericht is op effectiviteit en efficiëntie, maar vooral ook op reflectie en leren. Dit doctoraat pleit hierbij voor het belang van een zekere authenticiteit. Steeds meer staat de ‘frontstage’ van de sociaal werkpraktijk op de voorgrond. We lijken onszelf als het ware te presenteren t.a.v. een buitenwereld die twijfelt aan de professionaliteit van het sociaal werk, die bezorgd is omwille van de incidenten die in de media werden besproken. Je kan je echter afvragen of sociaal werkers werkelijk kunnen groeien in hun job en kunnen evolueren naar een betere zorg voor kinderen, jongeren en gezinnen in nood wanneer de ‘backstage’ (met name de tegenstrijdigheden, spanningsvelden, twijfels, etc.) steeds meer naar de achtergrond verdwijnt. Dit doctoraat onderschrijft de nood aan veilige leeromgevingen waarin deze backstage openlijk kan bediscussieerd worden met alle betrokken stakeholders. Over de rol van leiderschap en organisatiecultuur. Dergelijke leeromgevingen zijn niet evident binnen een toenemend managerialisme in het sociaal werk. Steeds meer zien we dat sociale organisaties een vorm van transactioneel leiderschap aannemen met een focus op effectiviteit en efficiëntie. Het gevaar hierbij is dat prioriteit wordt gegeven aan ‘output’ (registratie, dossiers, papierwerk, etc.) eerder dan ‘outcome’ (kwaliteit van zorg voor kinderen en jongeren en hun gezinnen). Hierdoor dreigen kleine handelingen van afstemming (de losse babbel, de kleine goedheid, etc.) die zo belangrijk zijn voor cliënten ondergesneeuwd te raken. Dit terwijl deze handelingen een grote impact hebben op hoe sociaal werkinterventies worden ervaren door cliënten, in die mate dat we ze kunnen benoemen als het onzichtbaar radarwerk van sociale interventies. Een organisatorisch klimaat van ‘critical acceptance’ (Fook, 2000: 230) waarin sociaal werkers worden erkend én verstoord en waarbij deze processen open kunnen besproken worden, is daarbij cruciaal. Supervisie kan hierbij een belangrijke rol spelen. Over evidence-based practice en de steeds nauwere rol van onderzoek. Sociaal werkonderzoek wordt steeds meer ingesnoerd en beperkt tot het in kaart brengen van ‘wat werkt’. Vanuit dit doctoraat wordt de noodzaak aangehaald om de aandacht te verschuiven van het ‘aantonen’ naar het ‘begrijpen’. Hoe krijgen complexe sociale interventies vorm in de lokale sociaal werkpraktijk? Welke rol speelt de bredere context? Wat zijn de onderliggende mechanismen? Over de grenzen tussen onderzoek en praktijk en de legitimering van onderzoek. Tot slot sluit dit doctoraat aan bij de vele discussies omtrent de legitimering van wetenschap. Wanneer onderzoek en praktijk steeds meer worden verweven, dringt zich immers de vraag op naar grenzen. Wat is nog échte wetenschap? Wat niet? Vanuit dit doctoraat komt hierbij het belang naar voor van de voortdurende evenwichtsoefening tussen vasthouden aan de eigen identiteit (inbedding in de universiteit, vasthouden aan kwaliteitscriteria) en een zekere openheid en flexibiliteit (toetreden naar de praktijk, onderhandelen, investeren in relatieopbouw, etc.)" "Computational Strategies for Biomechanically Based Simulation of Soft Tissue Deformations in the Female Breast (Berekeningsstrategieën voor biomechanisch gebaseerde simulatie van de vervorming van zachte weefsels in de vrouwelijke borst)" "Het gebruik van biomechanische kennis in medische beeldanalyse is een recente ontwikkeling die elegantere en krachtige oplossingsmethodes voor complexe beeldverwerkingstaken in de medische beeldvorming mogelijk maakt. Wij presenteren een veelzijdig biomechanisch simulatiemodel voor vrouwelijk borstweefsel, gebaseerd op een patiënt-specifieke geometrische voorstelling die geconstrueerd wordt uit 3D volumetrische beelden of 3D foto's van het huidoppervlak. Dit biomechanisch model bepaalt de relatie tussen krachten en vervormingen en volgt daarbij het massa-tensor-model, wat een variatie is op het klassieke eindige-elementen-model. De belangrijkste bijdrage van dit onderzoek is de ontwikkeling van nieuwe randvoorwaarden om een oppervlak in het model te aligneren met een extern oppervlak. Een eerste randvoorwaarde maakt een glijdend contact tussen beide oppervlakken mogelijk, een tweede is gebaseerd op onderliggende lokale beeldinformatie en de derde randvoorwaarde combineert de vorige twee. Het voorgestelde model is gevalideerd aan de hand van twee concrete toepassingen. Ten eerste werd een registratie-algoritme uitgewerkt voor de niet-rigide registratie van opeenvolgende MR beelden van de borst, opgenomen op verschillende tijdstippen. Deze registratie streeft ernaar verschillen te compenseren die het gevolg zijn van de positionering van de patiënte, terwijl anatomische en pathologische verschillen behouden blijven. De tweede toepassing is een voorbeeld van patiënt-specifieke chirurgische planning en voorspelt het resultaat van een borstvergroting met siliconen implantaten." "Robust Registration in Integrated Hyperspectral Imaging (Robuuste registratie in geïntegreerde, hyperspectrale beeldopname)" "Hyperspectral Imaging (HSI) combines spectroscopy with imaging, enabling the identification of the chemical signature of scene materials and objects without physical contact. The potential of HSI is enormous. Although originally applied in the professional market of remote sensing, researchers are striving to develop low-cost, miniaturized and high-speed hyperspectral cameras for low-cost consumer applications such as food inspection, counterfeit detection, etc. in various, portable form factors. Hyperspectral data is collected in a 3D hyperspectral image cube/data structure with two spatial (horizontal) and one spectral (vertical) dimension. The process of stacking spectral images acquired from a 2D hyperspectral camera to form a 3D hyperspectral image cube, generally suffers from misalignment/misregistration, preventing the accurate reading of the scenes chemical-spectral signatures. To achieve a perfect hyperspectral cube, images have to be aligned with sub-pixel accuracy. The main objective of the thesis herein is two-fold. First, we develop a robust registration algorithm, immune against the severe hyperspectral image artifacts such as blur, noise and spectral reflectance variations. To meet this research objective, this thesis proposes two novel feature detection algorithms using the cosine modulated Gaussian and the tenth order Gaussian derivative filters. The proposed feature detection algorithms show a two times higher immunity against the image artifacts as compared to state-of-the-art methods. These feature detection algorithms also double the registration accuracy. Second, we also propose a low complexity implementation approach. The thesis proposes a fixed-length approximation filter, providing constant-time, low-cost image filtering implementations. Finally, uniquely combining the proposed advanced feature detection algorithms with RANdom SAmple Consensus's (RANSAC) model parameter estimation, the proposed registration algorithm reduces the registration error from hundreds of pixels in the raw hyperspectral image cube down to half-pixel registration inaccuracy, without the need of costly calibration, deblurring and/or denoising techniques in hardware or software. This eventually paves the way to a low-cost, yet reliable hardware/software co-designed hyperspectral imaging system." "Profili melodici della varietà genovese" "Claudia Crocco" "Questo lavoro presenta i risultati di una prima indagine sullU+2019intonazione della varietà genovese. Lo studio si inserisce nel quadro delle ricerche sullU+2019intonazione regionale dellU+2019italiano ed esamina una varietà settentrionale la cui fonologia intonativa è relativamente poco nota. LU+2019indagine è basata su un campione di parlato dialogico non pianificato e su un campione di parlato letto. Il campione dialogico, prodotto da 6 parlanti (3 di sesso maschile e 3 di sesso femminile), consta di 90 enunciati con intonazione dichiarativa, sospensiva e interrogativa totale (tipo query; Carletta et al. 1996) tratti da tre map task e da tre test delle differenze (Anderson et al. 1991; Péan et al. 1993) del corpus CLIPS (www.clips.unina.it; Albano Leoni 2003; Savy e Cutugno 2009). Il campione di parlato non dialogico consiste di 12 liste di parole lette dagli stessi parlanti registrati per i dialoghi orientati. La descrizione dellU+2019intonazione presentata nellU+2019articolo concerne le caratteristiche dellU+2019accento principale e del contorno terminale degli enunciati; a ciò si aggiungono alcune osservazioni riguardanti prominenze accessorie, come quelle riscontrabili sui sintagmi con valore di topic (Büring 1997; DU+2019Imperio & Cangemi 2009; Brunetti et al. 2010). I risultati ottenuti dallU+2019analisi del materiale sono stati posti a confronto con quelli ricavati da studi precedenti sul genovese (in particolare Savino 2009 e Canepari 1999) e con altri riguardanti varietà diverse, allo scopo di evidenziare eventuali affinità o differenze strutturali con altri italiani regionali la cui prosodia è stata già esaminata in maggior dettaglio. Per il confronto con le altre varietà regionali di italiano si è fatto riferimento in particolare alle analisi svolte sullU+2019italiano per lU+2019Atlante intonativo delle lingue romanze (IARI: Interactive Atlas of Romance Intonation; http://prosodia.upf.edu/iari/; per lU+2019italiano: Gili Fivela et al. 2011). Negli enunciati esaminati sono stati riscontrati i seguenti pitch accents: H+L*, che appare nelle dichiarative neutre, nei profili sospensivi e in quelli interrogativi, H*, (L+)H* e L+H*, che appaiono negli enunciati sospensivi e interrogativi. Per quanto riguarda i toni di confine, sono presenti nella varietà esaminata toni di confine alti e bassi (L-, H-; L%, H%). Nelle interrogative e nelle sospensive è presente una risalita finale, che inizia sulla sillaba postonica nelle interrogative (L-H%) e già alla fine della sillaba tonica nelle interrogative (H-H%). Confini bassi sono presenti nelle dichiarative e, in alcuni casi, nelle interrogative (L-L%). Riferimenti bibliografici Albano Leoni, F., 2003, Tre progetti per lU+2019italiano parlato, in Maraschio N., Poggi Salani T. (a cura di), Italia linguistica anno Mille. Italia linguistica anno Duemila, Bulzoni: Roma, 675-683. Anderson, A.H., Bader, M., Boyle, E., Doherty, G., Garrod, S.C., Isard, S., Kowtko, J., McAllister, J., Miller, J., Sotillo, C., Thompson, H.S. & Weinert, R. (1991), The HCRC Map Task Corpus, Language and Speech, 34, 351-366. Brunetti, L., DU+2019Imperio, M. & Cangemi, F. (2010), On the prosodic marking of contrast in Romance sentence topic: evidence from Neapolitan Italian, in Proceedings of Speech Prosody, Chicago, United States, May 11-14. Büring, D. (1997), The meaning of topic and focus. The 59th Street bridge accent, London/New York: Routledge. Canepari, L. (1999), il MaPI. Manuale di Pronuncia Italiana, Bologna: Zanichelli. Carletta J., Isard A., Isard S., Kowtko J., Doherty-Sneddon G. & Anderson, A., 1996, HCRC dialogue structure coding manual, HCRC/TR-82, Human Communication Research Centre, University of Edinburgh. CLIPS. Corpora e Lessici di Italiano Parlato e Scritto. http://www.clips.unina.it/it/. Last access date: 30 May 2011. DU+2019Imperio, M. & Cangemi, F. (2009), Phrasing, register level downstep and partial topic constructions in Neapolitan Italian, in Intonational Phrasing in Romance and Germanic: Cross-linguistic and bilingual studies (Ch.Gabriel & C. Lleó, editors), Amsterdam/Philadelphia, John Benjamins, 75U+201394. Gili Fivela, B., Avesani, C., Bocci, G., DU+2019Imperio M., Giordano, R., Marotta, G., Savino M., Sorianello, P. (2011), Varieties of Italian and their ToBI transcription, Presentation delivered at the Workshop on Romance ToBI (satellite workshop of the conference Phonetics and Phonology in Iberia 2011 - PaPI 2011), 23 June 2011, Terragona (Spain). IARI. Interactive Atlas of Romance Intonation, http://prosodia.upf.edu/iari/. Last access date: 23 September 2011. Péan V., Williams S., Eskenazy M., 1993, The design and recording of icy, a corpus for the study of intraspeaker variability and the characterisation of speaking styles, in Proceedings of Eurospeech 1993, Berlin, pp. 627-630. Savino, M., (2009) Intonational features for indentifying regional accents of Italian, in Proceeding of Interspeech 2009, Brighton, United Kingdom, September 6-10, 2423-2426. Savy R., Cutugno F., 2009, CLIPS. Diatopic, diamesic and diaphasic variations in spoken Italian, in Proceedings of Vth Corpus Linguistic Conference, Liverpool, 20-23/7/2009."