< Back to previous page

Publication

Populatiebiologie van autochtone rozen (Rosa) en meidoornen (Crataegus) in Vlaanderen 

Book - Report

Subtitle:eindverslag 01/01/2001-19/12/2004 B&G/19/2001
Samenvatting Rosa

Het subgenus Rosa heeft vijftien autochtone soorten en een aantal hybriden en variëteiten in Vlaanderen. De complexiteit binnen het subgenus wordt veroorzaakt door een combinatie van mogelijke interspecifieke hybridisatie, de polyploidie binnen de sectie Caninae en de daaraan verbonden Canina-meiose.

De complexe taxonomische structuur van het subgenus in secties en subsecties werd ondersteund door zowel de morfologische als moleculair genetische analyses. Beide aanpakken geven aan dat R. tomentella eerder thuishoort binnen de subsectie Caninae.

De morfologische beschrijving van de Vlaamse rozen wijkt voor bepaalde kenmerken en soorten af van de beschrijvingen in de literatuur. Dit kan wijzen op het gebrek van soortzuivere populaties ten gevolge van introgressie. Andere mogelijke oorzaken zijn verschillende herkomsten van de uitgangspopulaties als basis voor de determinatiesleutels, morfologische plasticiteit of locale adaptatie van de populaties.

De gebruikte genetische technieken en uitgevoerde gecontroleerde kruisingen konden niet altijd een eenduidig antwoord geven op de gestelde vragen of geformuleerde hypotheses. Wel kon het ontstaan van R. henkeri-schulzei, R. stylosa en R. x irregularis bevestigd worden. Ook werd het klonale gedrag binnen een R. arvensis en R. spinosissima populatie bevestigd, maar het voorkomen van meerdere genotypes binnen eenzelfde populatie kwam eveneens tot uiting. In de geïsoleerde R. spinosissima populatie in de Viroin werd een vermoedelijk zeldzaam allel gevonden. Tenslotte werd het voorkomen van spontane hybridisaties bij geïsoleerde individuen aangetoond.

Het voorkomen van intraspecifieke variatie tussen verschillende populaties is zeer belangrijk in het kader van het behoud en gebruik van autochtone genenbronnen. Deze problematiek moet per soort of subsectie behandeld worden. Vlaanderen kan voor de subsecties Rubigineae en Vestitae als één herkomstgebied beschouwd worden. De populaties R. arvensis van het West-Vlaams Heuvelland en de Vlaamse Zandstreek vertonen zowel morfologische als genetische variatie. De gevonden variatie binnen de subsecties Caninae en Tomentellae is niet zo eenduidig en moet dus met voorzichtigheid behandeld worden.

Deze resultaten kunnen gebruikt worden als basis voor het bepalen van de oorzaken en de impact van de aanwezige intraspecifieke variatie. Het voorkomen van spontane hybridisatie kan de soortzuiverheid van de op het veld geoogste bottels in vraagstellen. Beïnvloeden de vastgestelde intraspecifieke variaties binnen R. arvensis en de subsecties Caninae en Tomentellae de voortplantings- en overlevingskansen van die populaties of hebben ze geen impact? Het aanleggen van herkomstproeven zal hierover meer duidelijkheid kunnen bieden.

Samenvatting Crataegus

Meidoorn (Crataegus) in Vlaanderen behoren tot een complex genus. Momenteel zouden volgende soorten nog voorkomen: C. monogyna (Eenstijlige meidoorn), C. laevigata (Tweestijlige meidoorn), C. x media (kruising tussen Eenstijlige en Tweestijlige meidoorn), C. x subsphaericea (kruising tussen Eenstijlige en Koraalmeidoorn) en C. x macrocarpa (kruising tussen Tweestijlige en Koraalmeidoorn). C. rhipidophylla (Koraalmeidoorn) werd recent niet meer in Vlaanderen aangetroffen.

De determinatie van de soorten gebeurt op basis van morfologische kenmerken van bloemen, bladeren en vruchten. Door de vele kruisingen die in het genus Crataegus voorkomen bestaat echter onzekerheid over de oorsprong van morfologische variatie. Deze kan toegewezen worden aan interspecifieke hybridisatie of aan natuurlijke variatie binnen dezelfde soort. Moleculaire merkers als microsatellieten kunnen hierin meer duidelijkheid scheppen.

Omdat voor meidoorn nog geen microsatellietloci onderzocht werden, is ervoor geopteerd microsatellieten ontwikkeld voor appel te gebruiken. In totaal werden 7 loci geoptimaliseerd en geanalyseerd.

De genetische informatie kan zeker de fenotypische informatie aanvullen. Voor meidoorn (Crataegus) is gebleken dat C. laevigata (Tweestijlige meidoorn) en C. rhipidophylla (Koraalmeidoorn) en haar hybriden (C. x macrocarpa) duidelijk te onderscheiden groepen zijn (zie Tabellen 8 en 11). De hybride C. x media vertoont zowel genotypisch als fenotypisch kenmerken van beide ouders. Anderzijds is C. monogyna (Eenstijlige meidoorn) nog een zeer heterogene groep. Verder heeft de analyse van de 7 loci duidelijk gemaakt dat commercieel materiaal uit Italië en Oost-Europa, dat hier verkocht wordt als C. monogyna, totaal verschilt van de Vlaamse C. monogyna, wat aan de soortzuiverheid van het materiaal doet twijfelen.

Om deze resultaten te bevestigen, zouden meer microsatelliet loci getypeerd en geanalyseerd moeten worden.

Series: Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
Number of pages: 225
Publication year:2006
Accessibility:Open