< Back to previous page

Publication

Schreeuwend, zwijgend, zingend, tastend : lyricisering van Nederlandstalig proza in de lange jaren zestig (1960-1975)

Book - Dissertation

Na een periode van heropbouw in de jaren vijftig stelt men in de lange jaren zestig (1960-1975) het gezag steeds sterker ter discussie. Schrijvers contesteren bijvoorbeeld de centrale kenmerken van het romangenre: ze boren taboethemaU+2019s aan en verstoren continuïteit, fictionaliteit en narrativiteit. De auteurs die de narrativiteit van proza op de helling plaatsen, gebruiken vaak kenmerken die aan poëzie worden toegeschreven: ze gebruiken veel metaforen, ongrammaticale constructies en ritmische patronen, focussen op de perceptie van de spreker of verwijzen minimaal naar een buitentalige werkelijkheid. Prozateksten met zulke kenmerken kunnen sterk van elkaar verschillen en toch vertonen ze een opvallende verwantschap: ze verhouden zich op de een of andere manier tot het lyrische. Vanuit die opvatting onderzoekt dit proefschrift Nederlandstalig lyrisch proza aan de hand van vijf uiteenlopende gevalstudies: Lucienne Stassaerts U+2018De jonkvrouw met de spadeU+2019 (1964), Marcel van Maeles Kraamanijs (1966), Claude C. KrijgelmansU+2019 U+2018HomunculiU+2019 (1967), Michael Tophoffs Leeg te aanvaarden (1966) en Herman Hendrik ter Balkts Zwijg (1973). In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de literair-historische context waarin die teksten betekenis krijgen: maatschappelijke vooruitgang en contestatie in de lange jaren zestig en de internationale neo-avant-garde die literaire en maatschappelijke conventies ter discussie stelt. Om te begrijpen in hoeverre lyrisch proza met conventies breekt, bestudeer ik in het tweede hoofdstuk de lyrische experimenten als genre-experiment. Het lyrische in proza is niet nieuw, maar doorgaans wel secundair: het narratieve (U+2018narrativiteitU+2019) is conventioneel dominant in proza, terwijl het lyrische (U+2018lyriciteitU+2019) dominant is in poëzie. Narrativiteit en lyriciteit komen in teksten van verschillende genres samen voor. Experimentele proza-auteurs introduceren dus geen nieuwe categorie, maar versterken een categorie die normaal gezien dominant is in een ander genre. Om die versterking te bestuderen, presenteert dit proefschrift een analysemodel met drie parameters: vorm, graad en effect. Proza kan in verschillende mate worden gelyriciseerd en die lyricisering kan verschillende vormen aannemen naar gelang van de kenmerken die versterkt worden. De lyricisering van proza kan dan ook uiteenlopende effecten hebben. Zo kan lyricisering de subjectieve dimensie van de tekst versterken of reduceren. Lyricisering kan verder gepaard gaan met een gebalde zegging: op een kort stuk tekst worden verschillende betekenissen tegelijkertijd gerealiseerd. Daarnaast kan lyricisering de nadruk verschuiven van gebeurtenissen naar situaties. Ook het auditieve of visuele taalmateriaal kan benadrukt worden. De effecten van lyricisering zijn afhankelijk van de verhouding tussen narrativiteit en lyriciteit in de tekst, van de compositie van de tekst (de opdeling in hoofdstukken, paragrafen enzovoort), van de kritiek en van de auteur die groepsvorming vermijdt of aansluiting vindt bij een neo-avant-garderichting of sociaal-politieke groepering. Met deze factoren wordt in de gevalstudies rekening gehouden. Iedere gevalstudie onderzoekt een specifieke tekst tegen de achtergrond van een bepaalde literair-historische kwestie of neo-avant-gardestrekking. Die tekst wordt in verband gebracht met het oeuvre van de auteur en met de rest van het corpus. Op die manier probeert dit proefschrift het Nederlandstalige lyrische proza van de lange jaren zestig te begrijpen zonder de eigenheid van de experimenten uit het oog te verliezen.
Publication year:2021
Accessibility:Open